ECLI:NL:CRVB:2016:3738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/4180 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de matching van functie binnen de Nederlandse Politie en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam in de voormalige politieregio, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde uitgangspositie voor zijn functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De korpschef had besloten dat appellant zou worden ingedeeld als Teamchef B in salarisschaal 10, wat appellant betwistte. Hij stelde dat de matching niet overeenkomstig de Regeling was geschied en dat de hardheidsclausule niet correct was toegepast. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de matching onjuist was en dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om de hardheidsclausule niet toe te passen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 6 oktober 2016.

Uitspraak

15/4180 AW
Datum uitspraak: 6 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [naam regionale eenheid] van
1 mei 2015, 14/2553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V. de Kruijf-Stellaard en mr. N.E. Bensoussan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Appellant was werkzaam in de voormalige politieregio [naam politieregio] , thans regionale eenheid [naam regionale eenheid] . Bij besluit van 30 januari 2012 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) bepaald op Afdelingschef Territoriale Afdeling, salarisschaal 11. Het verzoek van appellant om functieonderhoud is afgewezen. Verder heeft de korpschef besloten de uitgangspositie niet aan te vullen met specifieke werkzaamheden (taakaccenten). Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Teamchef B in het vakgebied Leiding, salarisschaal 10. Bij besluit van 11 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1. Het betoog van appellant dat het bestreden besluit een voldoende motivering ontbeert omdat de korpschef ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de transponeringstabel een algemeen verbindend voorschrift is, slaagt niet. Zoals is overwogen in onder meer de uitspraak van 28 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:344), kan de transponeringstabel niet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, maar dit neemt niet weg dat aan deze tabel een zwaarwegende betekenis kan worden gehecht. De korpschef mag daarom in beginsel volstaan met een verwijzing naar deze tabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet is geschied overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is. Het enkele feit dat een andere uitkomst
ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.2.
Appellant voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de aanbeveling van de hoorambtenaren. Dit betoog slaagt niet. In het bestreden besluit is ingegaan op de gronden van het bezwaar en is uiteengezet dat de gronden van bezwaar geen aanleiding geven een ander besluit te nemen. Met deze motivering heeft de korpschef voldoende inzicht gegeven in zijn overwegingen. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, nu daarin niet expliciet is ingegaan op de aanbeveling.
3.3.
In voornoemde uitspraak van de Raad van 28 januari 2016 was eveneens aan de orde de matching van de uitgangspositie Afdelingschef Territoriale Afdeling uit de voormalige politieregio [naam politieregio] met de LFNP-functie Teamchef B. De stelling van de korpschef dat in beide zaken dezelfde korpsfunctiebeschrijving aan de uitgangspositie ten grondslag lag, heeft appellant niet weersproken. Zoals in die uitspraak is overwogen, slaagt het betoog dat de korpsfunctiebeschrijving in dit geval niet als uitgangspunt voor de matching mocht worden gebruikt, niet. Verder is in die uitspraak geoordeeld dat de werkgroep matching inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de korpsfuncties van leidinggevenden in schaal 11 zijn gematcht met de naast gelegen lagere LFNP-functie Teamchef B en niet met Teamchef C. Daarbij is de Raad de korpschef gevolgd in zijn toelichting dat bij Teamchef C sprake moet zijn van leidinggeven aan de Operationeel specialist en de Bedrijfsvoeringspecialist waarvan een hoogwaardige bijdrage wordt verwacht, waarmee wordt bedoeld dat die specialisten niveau D en hoger hebben. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. De uitleg van de korpschef dat die specialisten niveau D en hoger hebben vindt zijn grondslag in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013, waarin staat dat van die specialisten een hoogwaardige bijdrage wordt verwacht. Uit appellant’s functiebeschrijving volgt niet dat appellant (structureel) leiding gaf aan specialisten van dit niveau. Voor zover appellant betoogt dat zijn functie meer omvatte dan in zijn korpsfunctiebeschrijving tot uiting komt, slaagt dat betoog niet. Ook hiervoor verwijst de Raad naar de uitspraak van 28 januari 2016.
3.3.1.
Zoals is overwogen in de uitspraak van 24 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4803), slaagt het betoog dat de korpschef nader onderzoek had moeten verrichten en bij de matching rekening had moeten houden met andere documenten zoals beoordelingen en verslagen van functioneringsgesprekken, niet. Dergelijke documenten zien in feite op de uitgangspositie. In artikel 3, vierde lid, van de Regeling en in de Beleidsregel instructie organieke matching is voorgeschreven welke stukken bij de matching worden meegewogen. De door appellant genoemde documenten worden hierin niet genoemd.
3.3.2.
Het betoog dat ten onrechte en zonder deugdelijke motivering is voorbijgegaan aan de stelling dat de aan appellant opgedragen werkzaamheden in belangrijke mate overeenkomen met Teamchef C en niet met Teamchef B, slaagt evenmin. Zoals is overwogen onder 3.3, is het uitgangspunt bij de matching steeds de formele functiebeschrijving geweest.
3.3.3.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is.
3.4.
Het betoog van appellant dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt niet. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. De Raad acht de in het bestreden besluit gegeven motivering op dit punt weliswaar summier, maar niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat de door betrokkene aangevoerde omstandigheden (waaronder zijn rechtspositionele situatie in relatie tot de door hem verrichte feitelijke werkzaamheden) betrekking hebben op de in de regelgeving gemaakte keuzes en niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De stelling van appellant dat volstrekt onduidelijk is waarom in zijn geval geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule en in het geval van anderen wel, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals is overwogen in de uitspraak van 24 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4804), strekt het motiveringsbeginsel niet zover dat de korpschef gehouden is inzicht te geven in welke gevallen de hardheidsclausule wel is toegepast.
3.5.1.
Appellant heeft betoogd dat hij aanspraak maakt op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, omdat hij terecht is opgekomen tegen een dragende overweging in de besluitvorming, dat de transponeringstabel een algemeen verbindend voorschrift is, en heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen.
3.5.2.
Deze rechtsvraag heeft de Raad eerder (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752) beantwoord. De overwegingen in die uitspraak, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.
3.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Stuut

HD