ECLI:NL:CRVB:2016:3717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
15-2461 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WGA-vervolguitkering en reformatio in peius in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is door medische klachten, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv dat zijn WGA-vervolguitkering herzag naar een lager percentage van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van reformatio in peius, omdat het Uwv ook zonder bezwaar tot herziening had kunnen besluiten. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv adequaat was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er geen duidelijke verbetering of verslechtering was in de belastbaarheid van appellant. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit op goede gronden berustten. De herziening van de uitkering werd per toekomende datum geëffectueerd, wat in lijn is met de geldende rechtspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/2461 WIA
Datum uitspraak: 30 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 maart 2015, 14/9586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Chocolaad en M. Kada als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 26 juli 2009 uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker voor
38 uur per week ten gevolge van duizeligheids- en gehoorproblemen. Uit medisch onderzoek in juni 2011 is de verzekeringsarts gebleken dat er sprake is van plotselinge doofheid van het linkeroor en verminderd gehoor en oorsuizen in het rechteroor alsook van psychische klachten gerelateerd aan de gehoorproblemen. Verder heeft de verzekeringsarts slijtage in de lage rug geconstateerd. Afwijking in de rug- of schouderfunctie heeft hij niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2011. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,3%. Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 juli 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Na het bereiken van de maximumduur van de loongerelateerde WGA-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2014 appellant met ingang van 24 april 2014 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, waarbij evenals in het besluit van 28 juni 2011 de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 6 februari 2014 bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na een medisch onderzoek vastgesteld dat vergeleken met de in juni 2011 verrichte verzekeringsgeneeskundige beoordeling er geen sprake is van een duidelijke verbetering of verslechtering van de psychische en/of lichamelijk belastbaarheid en heeft op 17 april 2014 de beperkingen vastgelegd in een FML. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant in staat kan worden geacht passende functies te vervullen, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43,93%. Bij brief van
1 mei 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld voornemens te zijn het besluit van 6 februari 2014 te wijzigen. De herziene beslissing zou dan inhouden dat per 24 april 2014 sprake is van een WGA-vervolguitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Omdat appellant door in bezwaar te gaan er niet slechter van mag worden, zal de uitkering eerst vanaf
2 juli 2014 worden uitbetaald naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft op de voorgenomen beslissing zijn zienswijze gegeven. Vervolgens hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op deze zienswijze gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 17 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het besluit van
6 februari 2014 herroepen en de WGA-vervolguitkering met ingang van 24 april 2014 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft daarbij meegedeeld dat de omzetting naar de klasse 35 tot 45% eerst zal plaatsvinden met ingang van 30 oktober 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan de aangevoerde grond dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met het verbod op reformatio in peius, omdat appellant door het bezwaar in een nadeliger positie is gebracht, gaat de rechtbank voorbij omdat het Uwv ook los van het gemaakte bezwaar tot de verlaging van de uitkering per een toekomende datum had kunnen beslissen. Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om het medisch onderzoek onzorgvuldig dan wel niet juist te achten. Naar het oordeel van de rechtbank berust de medische grondslag van het bestreden besluit op goede gronden. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De motivering van de geschiktheid van appellant voor de voor de schatting geselecteerde functies is afdoende.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de herziening van de vervolguitkering naar een lager arbeidsongeschiktheidspercentage in strijd is met het verbod op reformatio in peius. Voorts zijn zijn medische klachten onderschat, met name de psychische klachten waarnaar onvoldoende onderzoek is gedaan. Ook handhaaft appellant het standpunt dat de geselecteerde functies niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant medisch onderzocht tijdens het spreekuur en is op basis hiervan en na bestudering van het dossier en de door appellant ingebrachte informatie van de behandelend sector, waaronder recente informatie van de KNO-arts en röntgenfoto’s van rug en knieën, tot de conclusie gekomen dat appellant benutbare mogelijkheden heeft, rekening houdend met een verminderde psychische en fysieke belastbaarheid. Hij heeft verder kennis genomen van de zienswijze van appellant op de voorgenomen beslissing, maar geconcludeerd dat met wat appellant heeft aangevoerd rekening is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen.
4.2.
In zijn rapport van 17 april 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat en waarom vergeleken met het in juni 2011 verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek geen sprake is van een duidelijke verbetering of verslechtering van de psychische en/of lichamelijke belastbaarheid. In dat verband staat in genoemd rapport het volgende vermeld. Er zijn op moment van onderzoek geen aanwijzingen voor evenwichtsstoornissen. Lichaamsbeweging lokt geen duizelingen uit. Aanvullend onderzoek aan de rug heeft geen bijzonderheden laten zien. Er kan nog steeds gesproken worden van een aspecifieke lumbago. Onderzoek heeft geen duidelijke afwijking laten zien als verklaring voor de door appellant gemelde klachten aan onderbenen en voeten. De degeneratieve bevindingen aan de knieën, zoals op de röntgenfoto’s te zien is, zijn nietszeggende bevindingen bij een 53-jarige. Al jaren wordt een psychiater in lage frequentie bezocht, die medicatie voorschrijft. Het slecht slapen als gevolg van oorsuizen is de reden voor het bezoek aan de psychiater. Er geen aanwijzingen voor een psychische stoornis die interfereert met werken. Vergeleken met de FML van juni 2011 heeft hij enkele beperkingen aangepast of gewijzigd. In zijn nadere rapport van
10 juli 2014, naar aanleiding van de zienswijze van appellant tegen de voorgenomen beslissing, heeft hij erop gewezen dat met beperkingen op audiologisch gebied rekening is gehouden alsook met de kans op flauwtes en dat bij het vaststellen van de beperkingen aan de rug rekening is gehouden met de gevonden afwijkingen. De bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn in lijn met de gegevens van de behandelend sector. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant, gemeten naar objectieve maatstaven, meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met de FML van 17 april 2014 is vastgesteld. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt doen ondersteunen dat sedert de beoordeling in 2011 zijn belastbaarheid is verminderd. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat de door appellant overgelegde verklaring van zijn behandelend psychiater M.S. Jessurun van 12 mei 2014 hiertoe geen aanwijzing oplevert, omdat in deze verklaring geen onderzoeksbevindingen vermeld staan. Dit geldt ook voor de in hoger beroep overgelegde verklaring van psychiater G. Mirri van 3 augustus 2016, bij wie appellant sedert 23 april 2015 onder behandeling is. Desgevraagd kan Mirri geen verklaring geven over de psychische toestand van appellant in 2014. De conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust, wordt onderschreven.
4.3.
Ook het oordeel en de overwegingen van de rechtbank betreffende de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit en de uitgangspunten die aan die overwegingen ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de medische geschiktheid van de voorgehouden functies voor appellant in zijn rapport van 1 mei 2014 afdoende toegelicht. Inzichtelijk is gemotiveerd dat ondanks de geplaatste signaleringen in de formulieren Resultaat functiebeoordeling de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat.
4.4.
Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32) is uitgangspunt dat een heroverweging in bezwaar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van een betrokkene, indien een bestuursorgaan ook zonder dat bezwaar zou zijn ingediend, hiertoe kan overgaan. Deze verslechtering kan in verband met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel, in beginsel eerst per toekomende datum worden geëffectueerd.
4.5.
Het bestreden besluit strookt met deze rechtspraak. Het Uwv had immers ook los van het door appellant gemaakte bezwaar tot herziening per een toekomende datum kunnen besluiten. De herziening van de uitkering van appellant is eerst per toekomende datum, in dit geval
30 oktober 2014, geëffectueerd, zodat een afdoende uitlooptermijn van bijna zes maanden in acht is genomen.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK