ECLI:NL:CRVB:2016:3688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
15/7737 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel tegen politieambtenaar wegens plichtsverzuim en de toerekenbaarheid van gedrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar, appellante, tegen een disciplinaire maatregel die haar door de korpschef is opgelegd. Appellante was sinds 1 oktober 1993 werkzaam bij de politie en had de functie van wijkagent A. De korpschef legde haar op 10 april 2014 een berisping op wegens plichtsverzuim, omdat zij haar dienstvuurwapen niet in een wapenkluisje had opgeborgen en een dienstvoertuig voor privédoeleinden had gebruikt. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze berisping. Later, op 29 september 2014, werd haar wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, na een voornemen daartoe en een zienswijze van appellante. De korpschef beschuldigde haar van het wegnemen van goederen uit een bouwmarkt zonder te betalen en het niet correct opbergen van haar dienstwapen.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het plichtsverzuim haar niet kon worden toegerekend en dat de opgelegde straf onevenredig was. Ter onderbouwing overhandigde zij een rapport van psychiater M. Kazemier, waarin werd gesteld dat haar psychische problematiek en medicatie invloed op haar gedrag konden hebben. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat uit het rapport niet kon worden afgeleid dat appellante de ontoelaatbaarheid van haar gedrag niet kon inzien. De Raad benadrukte dat het aan de ambtenaar is om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim niet aan haar kan worden toegerekend.

De Raad concludeerde dat appellante zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat de opgelegde disciplinaire maatregel niet onevenredig was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7737 AW
Datum uitspraak: 6 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2015, 15/3041 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y.K. de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Boer. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Allaart en mr. R. Kruijswijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was sinds 1 oktober 1993 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van wijkagent A.
1.2.
De korpschef heeft bij besluit van 10 april 2014 appellante op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de straf van een berisping opgelegd. De korpschef heeft appellante verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door haar dienstvuurwapen niet in een wapenkluisje op te bergen en door een dienstvoertuig voor privédoeleinden te gebruiken. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
1.3.
Nadat de korpschef het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellante haar zienswijze daarover naar voren had gebracht, heeft de korpschef bij besluit van 29 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 maart 2015 (bestreden besluit), appellante wegens plichtsverzuim op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en
onder j, van het Barp met ingang van 6 oktober 2014 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. De korpschef heeft de volgende gedragingen aangemerkt als plichtsverzuim en aan de disciplinaire maatregel ten grondslag gelegd:
a. het zonder betalen wegnemen van goederen die aan de bouwmarkt [bouwmarkt] toebehoren;
b. het zich opnieuw niet houden aan de regeling berging dienstwapens van het korps [korps] door haar dienstvuurwapen niet in een wapenkluisje op te bergen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het plichtsverzuim haar niet, dan wel verminderd valt toe te rekenen en dat het strafontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim. Voor de korpschef tellen hoofdzakelijk de camerabeelden van [bouwmarkt] en de hersteldverklaring per 23 december 2013 en niet de hele situatie waarin appellante verkeerde. Ten tijde van het plichtsverzuim ervoer appellante bijwerkingen van het medicijn Alprazolam en speelde haar psychische situatie haar parten. Ter onderbouwing hiervan heeft appellante een rapport van psychiater M. Kazemier van 25 januari 2016 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. In geschil is of dit plichtsverzuim aan appellante valt toe te rekenen en of de opgelegde disciplinaire straf daaraan onevenredig is.
4.2.
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem of haar niet kan worden toegerekend.
4.3.
In het door appellante overgelegde rapport van Kazemier staat de conclusie dat haar psychische problematiek, al dan niet in combinatie met de medicatie, een invloed kan hebben gehad op haar gedrag. Dat appellante als gevolg van haar psychische problematiek, al dan niet in combinatie met de medicatie, de ontoelaatbaarheid van haar gedrag niet kon inzien en niet overeenkomstig dat inzicht kon handelen, kan uit het rapport echter niet worden afgeleid. Dit geldt zowel voor het wegnemen van de goederen bij [bouwmarkt] als voor het niet juist opbergen van het dienstwapen. Uit de al eerder overgelegde verklaringen van de behandelend psycholoog van appellante valt evenmin af te leiden dat appellante de ontoelaatbaarheid van haar gedrag niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Op de camerabeelden van [bouwmarkt] , die een periode van ruim vijf kwartier beslaan, is te zien dat appellante in de winkel - zoveel mogelijk uit het zicht van de camera - goederen in haar tas stopt, haar winkelmandje achterlaat in de winkel en de kassa met een volle schoudertas passeert zonder te betalen. Vrijwel direct nadat zij door het winkelpersoneel is aangehouden heeft zij verklaard dat zij bij de politie werkt en dat ze zoiets (diefstal) niet doet. Uit haar gedrag tijdens het hele voorval kan niet worden afgeleid dat zij de ontoelaatbaarheid ervan niet kon inzien. De door appellante afgelegde verklaring wijst er juist op dat ze zich van de ontoelaatbaarheid van haar handelen bewust was. Appellante is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim haar niet kan worden toegerekend. Het gegeven dat de strafrechter appellante, overigens om redenen die los staan van de hier aan de orde zijnde materie, heeft vrijgesproken, maakt dit niet anders. De bestuursrechter oordeelt in beginsel los van wat de rechter in het strafproces heeft geoordeeld en overwogen.
4.4.
Nu het plichtsverzuim aan appellante kan worden toegerekend, was de korpschef bevoegd appellante daarvoor een disciplinaire maatregel op te leggen.
4.5.
De opgelegde disciplinaire maatregel is, gezien de ernst en de aard van de gedragingen, de betekenis hiervan voor het functioneren binnen de dienst en de terecht gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van medewerkers van die dienst, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Van een politiefunctionaris mag worden verwacht dat zij zich in elk geval onthoudt van het wegnemen van goederen uit een winkel zonder te betalen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en H.C.P. Venema en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M.C. de Vries

HD