ECLI:NL:CRVB:2016:3633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
15-2466 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Appellant had eerder, in 1999, een aanvraag ingediend die in 2001 was afgewezen. Hij stelde dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd en verzocht het Uwv om zijn recht op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Het Uwv wees dit verzoek af, omdat appellant geen nieuwe of andere gegevens had overgelegd die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij ziek en volledig arbeidsongeschikt was en voegde medische verklaringen toe. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank het juiste toetsingskader had gehanteerd en dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven tot nader onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 30 september 2016.

Uitspraak

15/2466 WAO
Datum uitspraak: 30 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 maart 2015, 14/6186 (aangevallen uitspraak), tevens uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[Appellant] te Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 19 augustus 2016, waar partijen (het Uwv met bericht) niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, destijds werkzaam bij [naam werkgever] te [plaatsnaam] , heeft zich op
13 juni 1992 tijdens een vakantie in Marokko bij de CNSS ziek gemeld. Deze ziekmelding heeft niet geleid tot een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 13 april 1999 heeft appellant verzocht hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Bij besluit van 31 mei 2001 is deze aanvraag onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld en is tevens besloten geen voorschotten te verlenen zolang er geen concrete medische gegevens vanuit Marokko voorhanden zijn. Bij besluit op bezwaar van
12 oktober 2001 is, voor zover hier van belang, na een inhoudelijke (her)beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dit verzoek afgewezen. Niet kan worden vastgesteld of appellant destijds vanaf 13 juni 1992 tweeënvijftig weken arbeidsongeschikt is geweest.
1.3.
Bij brief van 4 februari 2014 heeft appellant het Uwv wederom verzocht zijn recht op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen, omdat zijn gezondheidstoestand was verslechterd.
1.4.
Bij besluit van 13 juni 2014 is dit verzoek afgewezen, omdat appellant niet met nieuwe of andere gegevens is gekomen.
1.5.
Bij besluit van 25 augustus 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die het terugkomen van zijn onherroepelijke beslissing van 31 mei 2001 rechtvaardigen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ziek en volledig arbeidsongeschikt is en gewezen op de door hem toegezonden medische verklaringen. Voorts heeft hij om schadevergoeding verzocht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, blijkt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Nu het oorspronkelijke besluit inhoudt dat niet kan worden vastgesteld of appellant vanaf
13 juni 1992 tweeënvijftig weken arbeidsongeschikt is geweest, is een beoordeling op grond van een mogelijke toepassing van een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) niet aan de orde.
4.2.
Bij haar toetsing van het bestreden besluit heeft de rechtbank het juiste toetsingskader gehanteerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld en afdoende gemotiveerd dat appellant bij zijn aanvraag van 4 februari 2014 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.3.
Voor zover de aanvraag een aanvraag inhoudt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de periode na de aanvraag van 4 februari 2014, bevat de medische informatie die appellant nog, overigens te laat, in eerste aanleg bij de rechtbank heeft overgelegd geen medisch objectiveerbare feiten en omstandigheden die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aanleiding moesten geven tot nader onderzoek door het Uwv en konden bijdragen tot de conclusie dat het oorspronkelijke besluit van 31 mei 2001 onjuist is geweest en dat appellant wel tweeënvijftig weken arbeidsongeschikt is geweest en is gebleven. De overgelegde medische verklaringen waren al bekend bij het Uwv bij het nemen van het oorspronkelijke besluit van 31 mei 2001 of hebben geen betrekking op de gezondheidstoestand van appellant op 31 mei 2001.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 september 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS