In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Arabaci, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zijn studiefinanciering had herzien. De herziening was gebaseerd op een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door onbevoegde controleurs. De Raad oordeelde dat de bevindingen van dit onderzoek onrechtmatig verkregen bewijs waren, omdat de controleurs niet bevoegd waren om toezicht te houden op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000. Hierdoor ontbrak een deugdelijke motivering voor het standpunt van de minister dat de appellant niet op het juiste adres stond ingeschreven.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Tevens werd het besluit van 21 oktober 2013 vernietigd, voor zover dit betrekking had op de herziening van de studiefinanciering. De Raad herroepte ook het besluit van 13 juli 2013, omdat dit hetzelfde gebrek vertoonde. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 3.472,- werden begroot, en moest het griffierecht van € 166,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering en de rechtsbescherming van studenten in het kader van studiefinanciering.