ECLI:NL:CRVB:2016:3619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
15/6031 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag wegens plichtsverzuim en belangenverstrengeling van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de gemeente Amstelveen, was door het college van burgemeester en wethouders strafontslagen wegens plichtsverzuim. Het college had vastgesteld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan het wekken van de schijn van belangenverstrengeling en onzorgvuldig omgaan met financiële middelen. Dit volgde uit een rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche, dat onderzoek had gedaan naar de gang van zaken rondom de opdrachten die aan aannemers waren verstrekt. De appellant had in zijn verweer een contra-expertise rapport overgelegd, maar de Raad oordeelde dat dit rapport te beperkt was en niet voldoende de bevindingen van Hoffmann weerlegde.

De Raad concludeerde dat de appellant niet had gehandeld zoals van een goed ambtenaar verwacht mag worden. De gedragingen van de appellant, waaronder het niet adequaat controleren van facturen en het onderhouden van te nauwe contacten met aannemers, werden gekwalificeerd als plichtsverzuim. De opgelegde disciplinaire straf van ontslag werd als niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim beschouwd, mede gezien de eerdere waarschuwingen die de appellant had ontvangen voor vergelijkbaar gedrag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/6031 AW
Datum uitspraak: 29 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 juli 2015, 15/689 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.P. Kuhn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn opvolgend gemachtigde mr. H.S. de Lint. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.M. Dijkstra, ing. T. van Hove en S.C. Mantel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 1978 werkzaam bij de [gemeente] , laatstelijk als [functie] .
1.2.
Uit een interne notitie van 1 november 2013 blijkt dat bij de rechtmatigheidscontrole over 2013, uitgevoerd door de staf en externe accountants is geconstateerd dat er meerdere opdrachten één-op-één aan bepaalde aannemers zijn gegund en dat daarmee aanzienlijke bedragen zijn gemoeid. Naar aanleiding hiervan zijn met appellant gesprekken gevoerd over onder andere zijn functioneren en het aansturen van aannemers die veelvuldig werken voor de gemeente. Daarnaast is een aantal integriteitskwesties met hem doorgenomen. Vanaf 27 maart 2014 is appellant tijdelijk ingezet als toezichthouder voor het gebied [aanduiding gebied]. Voorts heeft het college Hoffmann Bedrijfsrecherche (Hoffmann) verzocht nader onderzoek te doen. Hoffmann heeft onderzoek verricht over de periode van november 2013 tot en met juli 2014 en heeft in dat kader observaties verricht, digitaal onderzoek gedaan, gesprekken gevoerd met medewerkers van de [gemeente] , waaronder appellant, en gesproken met aannemers die veelvuldig werkten voor de gemeente. Verder heeft Hoffmann facturen van aannemers onderzocht en door aannemers uitgevoerde werkzaamheden nagemeten. Het onderzoek is in juli 2014 afgerond waarbij de onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport.
1.3.
Nadat het college zijn voornemen hiertoe kenbaar had gemaakt en appellant schriftelijk en mondeling zijn zienswijze had gegeven, heeft het college appellant bij besluit van
3 september 2014 met ingang van 1 oktober 2014 strafontslag verleend. Voorts is de op
18 juli 2014 aan appellant opgelegde schorsing en ontzegging van de toegang tot gemeentelijke gebouwen gehandhaafd tot het moment van ontslag. Het college heeft appellant verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. Hij is ernstig
tekortgeschoten in het bewaken van zijn positie als integer, betrouwbaar en van relevante marktpartijen onafhankelijke vertegenwoordiger van de gemeente. Het plichtsverzuim omvat het wekken van de schijn van belangenverstrengeling en het onzorgvuldig omgaan met (financiële) middelen. Het bezwaar tegen het strafontslag is bij besluit van 13 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
3.2.
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het rapport van Hoffmann en voorbij is gegaan aan het door hem overgelegde contra-expertise rapport van Fugro GeoServices B.V. (Fugro) van 11 juni 2015. Hoewel dit rapport niet alle onderzoeksbevindingen uit het rapport van Hoffmann weerlegt, blijkt in ieder geval wel dat het rapport van Hoffmann niet volledig en op onderdelen onjuist is. Het rapport van Hoffmann is daarnaast eenzijdig en vooringenomen.
3.3.
Dit betoog slaagt niet. Hoffmann heeft de door hem onderzochte projecten op locatie nagemeten en materialen nageteld. Het betroffen projecten van verschillende aannemers uitgevoerd in 2013 onder toezicht van verschillende medewerkers van de gemeente. De geconstateerde afwijkingen ten opzichte van de facturen zijn besproken met de betreffende aannemer. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot een hernieuwde meting en telling op locatie in het bijzijn van de aannemer. Dat appellant hierbij niet is betrokken, is verklaarbaar vanuit het gegeven dat de facturen zijn opgemaakt door de aannemer, die daarom de aangewezen persoon is om de facturen toe te lichten. Daarnaast bevat het rapport van Hoffmann veel verklaringen van medewerkers van de gemeente en aannemers met wie de gemeente samenwerkte. Deze verklaringen zien op de algemene werkwijze van de gemeente, gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en de werkwijze van appellant. Waar nodig heeft Hoffmann meermaals met dezelfde personen gesproken ten einde een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen. Ook appellant heeft meermaals gesproken met Hoffmann en is in de gelegenheid gesteld verschillende gebeurtenissen en zijn rol daarbij toe te lichten. Daarentegen is het door Fugro opgestelde rapport beperkt. Het ziet slechts op twee van de door Hoffmann onderzochte projecten, te weten [project 1] en [project 2] , niet zijnde de projecten waarbij Hoffmann de grootste afwijkingen heeft aangetroffen. Fugro heeft de metingen uitgevoerd in samenwerking en in overleg met appellant. Voorts heeft Fugro uitsluitend metingen verricht aan de hand van beschikbaar gestelde kopieën van de topografie van de [gemeente].
3.4.
Uit het rapport van Hoffmann blijkt dat sprake is van onduidelijke en ongecontroleerde facturen, onnodige werkzaamheden en onverklaarbare vrachtwagenuren van door de gemeente gecontracteerde aannemers waar appellant bij betrokken was. Gebleken is dat appellant de aannemers en de facturen niet of nauwelijks controleerde. Bepaalde facturen blijken te hoog waarvoor appellant, noch de betreffende aannemer een aannemelijke verklaring hebben gegeven. Uit het rapport blijkt verder dat facturen van projecten uitgevoerd onder leiding van andere medewerkers van de gemeente nauwelijks afwijken bij nameten en natellen op locatie. Voorts komt uit het rapport het beeld naar voren dat appellant privécontacten onderhield met aannemers, en veelvuldig, meer dan noodzakelijk, bij hen aanwezig was. Verder komt naar voren dat appellant het college financieel nadeel heeft berokkend door de verkoop van trilplaten, onjuiste kilometerdeclaraties en onjuiste urenregistratie. Door de handelwijze van appellant is de gemeente voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
3.5.
Appellant heeft nimmer een afdoende verklaring verstrekt voor de grote afwijkingen in de door Hoffmann aangetroffen metingen ten opzichte van de door aannemersbedrijf Van D ingediende, en door appellante geaccordeerde, facturen in de projecten [project 3] , [project 4] en [project 5] . Appellant heeft gesteld dat metingen en werkzaamheden op basis van vertrouwen plaatsvonden, en dat hij facturen weldegelijk controleerde. Dat de afwijkingen zijn gelegen in de zogenoemde ‘stop-en-go’-meters heeft appellant, reeds gelet op de omvang van de aangetroffen verschillen, niet aannemelijk gemaakt. Dat appellant over meer-en-minder werk veelal mondelinge afspraken maakte, of deze alleen op kladjes zette, en vervolgens door de aannemer niet in facturen werden verwerkt, maakt dat transparantie ontbreekt en enige vorm van controle achteraf welhaast onmogelijk is. De stelling van appellant dat de facturen allemaal juist zijn en dat vaker in het voordeel dan in het nadeel van de gemeente is gefactureerd, heeft hij op geen enkele wijze nader onderbouwd en is feitelijk onjuist gebleken. Door geen, althans te weinig toezicht te houden op de door aannemers in opdracht van de gemeente uitgevoerde werken en het niet voldoende controleren van facturen is appellant op onzorgvuldige wijze omgegaan met de financiële middelen van de gemeente.
3.6.
Evenmin heeft appellant een afdoende verklaring gegeven voor de inzet van 433 vrachtwagenuren over 2013, waarmee een bedrag van ongeveer € 30.000,- is gemoeid. Appellant heeft deze uren betaalbaar gesteld zonder duidelijke facturen en specificaties over de inzet van deze vrachtwagenuren. Op geen enkele wijze is inzichtelijk geworden waar, wanneer en om welke reden deze vrachtwagenuren zijn ingezet ten behoeve van de gemeente. Appellant heeft ook hier onvoldoende toezicht gehouden en de facturen niet adequaat gecontroleerd als gevolg waarvan moet worden geoordeeld dat hij onzorgvuldig is omgegaan met de financiële middelen van de gemeente.
3.7.
Appellant heeft geen afdoende verklaring gegeven voor zijn betrokkenheid bij het inruilen van de drie trilplaten. Het aanschaffen van materialen werd doorgaans door een andere medewerker van de gemeente gedaan. Ook is onduidelijk gebleven op welke wijze deze trilplaten uiteindelijk bij B, een medewerker van aannemersbedrijf Van D, terecht zijn gekomen en in hoeverre appellant hierin een aandeel heeft gehad. Wel staat vast dat één van de trilplaten op Marktplaats is aangeboden tegen een vraagprijs die aanzienlijk hoger is dan het bedrag waarmee appellant bij de inruil akkoord is gegaan. Bij de advertentie op Marktplaats stond het telefoonnummer van B vermeld. Deze handelwijze en het feit dat appellant hieromtrent niet een voldoende verklaring heeft gegeven, leidt ertoe dat appellant de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt en het college financieel heeft benadeeld.
3.8.
Ook wordt appellant verweten een te nauwe relatie te hebben onderhouden met aannemer H (H) van aannemersbedrijf Van D als gevolg waarvan hij de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt. Ter onderbouwing van zijn betoog dat hij geen privé-, of meer dan noodzakelijk functioneel contact onderhield met aannemer H heeft appellant een verklaring van H van 13 oktober 2014 overgelegd. H verklaart dat de contacten tussen hem en appellant uitsluitend zakelijk waren. De Raad stelt vast dat deze verklaring uiterst summier en ongemotiveerd is en niet strookt met door meerdere medewerkers van de gemeente tegenover Hoffmann afgelegde uitvoerige en gedetailleerde verklaringen dat appellant en H veelvuldig contact onderhielden en meer dan geregeld samen werden gezien. Ook tijdens de observatie door Hoffmann is appellant met H gezien onder omstandigheden die niet gerelateerd zijn aan noodzakelijk functioneel contact. De Raad is van oordeel dat door de wijze waarop appellant contacten onderhield met H hij de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt. Het betoog van appellant faalt derhalve.
3.9.
Voorts heeft appellant nog een verklaring van zijn voormalig leidinggevende G (G) van
25 juni 2015 overgelegd. Deze verklaring kan appellant evenmin baten. G geeft in deze verklaring zijn visie op de gebeurtenissen zonder hier als direct betrokkene bij aanwezig te zijn geweest of anderszins bemoeienis te hebben gehad. Hierbij merkt de Raad op dat G omstreeks 2008 met pensioen is gegaan en ten tijde van het door Hoffmann verrichte onderzoek derhalve reeds vele jaren uit dienst was bij de gemeente.
3.10.
Met het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant met de gedragingen zoals deze onder 3.4 tot en met 3.8 zijn vastgesteld niet heeft gehandeld zoals van een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Het college heeft de gedragingen terecht gekwalificeerd als plichtsverzuim. Nu appellant zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim was het college bevoegd hem disciplinair te straffen.
3.11.
De opgelegde disciplinaire straf van ontslag is, gezien de ernst en de aard van de gedragingen, de betekenis hiervan voor het functioneren binnen de gemeente en de terecht gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van medewerkers van de gemeente niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
3.12.
Appellant heeft door zijn gedrag het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate geschonden en aldus aan het eigen aanzien en aan dat van de gemeente grote schade toegebracht. Voorts is van betekenis dat appellant zich eerder, in 2008, heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Hem werd verweten een te nauw contact te onderhouden met voor de gemeente werkzame aannemers. Hij is daar destijds op aangesproken en heeft een schriftelijke berisping ontvangen. Appellant was derhalve een gewaarschuwd mens. Voorts kent appellant de Gedragscode voor ambtenaren van de gemeente en heeft hij deelgenomen aan door de gemeente georganiseerde workshops over integriteit. Dat appellant een lange staat van dienst heeft, over het algemeen goed heeft gefunctioneerd, in het verleden goed is beoordeeld en de financiële gevolgen van het ontslag ingrijpend zijn, maakt niet dat de opgelegde disciplinaire straf onevenredig is aan het plichtsverzuim.
3.13.
Nu de hiervoor genoemde aan appellant verweten gedragingen de disciplinaire straf van ontslag zelfstandig kunnen dragen, behoeven de overige aan appellant verweten gedragingen geen bespreking.
3.14.
Uit vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Stuut

HD