ECLI:NL:CRVB:2016:3599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
15/7432 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en onrechtmatig verkregen bewijs in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Mercanoğlu, had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had de studiefinanciering herzien op basis van een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door twee controleurs die als zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) werkten. De Raad oordeelde dat het onderzoek door onbevoegde controleurs was uitgevoerd, waardoor de bevindingen onrechtmatig verkregen waren en derhalve niet als bewijs konden worden gebruikt. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van de minister dat de appellant niet op het adres woonde zoals geregistreerd in de basisregistratie personen.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank het motiveringsgebrek niet had onderkend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het bestreden besluit van de minister in zijn geheel werd vernietigd. Tevens werden de besluiten van 24 oktober 2014 en 1 december 2014 herroepen, omdat deze dezelfde gebreken vertoonden. De minister werd veroordeeld in de kosten van de appellant, die waren begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier I.G.A.H. Toma.

Uitspraak

15/7432 WSF
Datum uitspraak: 28 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 september 2015, 15/574 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Mercanoğlu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Mercanoğlu. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 oktober 2014 heeft de minister de aan appellant toegekende studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) herzien in die zin dat appellant is aangemerkt als thuiswonende studerende.
1.2.
Voorts heeft de minister bij besluit van 1 december 2014 een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.291,35.
1.3.
De minister heeft het tegen die besluiten door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 20 februari 2015 (bestreden besluit) voor zover het de herziening betreft niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen de boeteoplegging ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit voor zover gericht tegen de herzieningsbeslissing gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft, zelf voorziend, het bezwaar tegen de herziening en de daaraan gekoppelde terugvordering ongegrond verklaard. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. Tevens is beslist dat de minister het griffierecht aan appellant vergoedt.
3.1.
De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op het onderzoek naar de woonsituatie van appellant dat twee controleurs in opdracht van de minister hebben verricht. Ter zitting heeft de minister verklaard dat beide controleurs zelfstandige zonder personeel (zzp’er) zijn. De minister heeft betoogd dat aan een door een zzp’er verricht onderzoek net zoveel waarde moet worden gehecht als aan een onderzoek verricht door een controleur die werkzaam is voor een in artikel 9.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bedoeld aanwijzingsbesluit aangewezen organisatie. Juist omdat zzp’ers werken op basis van een overeenkomst van opdracht worden de huisbezoeken deugdelijk uitgevoerd, omdat de zzp’ers het risico lopen dat de opdrachtovereenkomst wordt beëindigd.
3.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1998, (opnieuw) heeft overwogen is er een voldoende wettelijke grondslag om werknemers van een private partij te belasten met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat voor het inschakelen van zzp’ers door een private partij evenwel een onvoldoende wettelijke grondslag aanwezig is. De door het private bedrijf in deze zaak ingeschakelde controleurs waren daarom op het moment van het onderzoek niet bevoegd tot het houden van toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Wat de minister ter zitting heeft betoogd, doet aan deze conclusie niet af. Nu het onderzoek is uitgevoerd door onbevoegde controleurs zijn de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig verkregen en is dit onrechtmatig verkregen bewijs ontoelaatbaar.
3.3.
Aangezien zonder de bevindingen uit het onderzoek onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van de minister dat appellant niet woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
4. De aangevallen uitspraak komt, nu de rechtbank het motiveringsgebrek niet heeft onderkend, voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zijn geheel vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb de besluiten van 24 oktober 2014 en 1 december 2014 te herroepen aangezien daaraan hetzelfde gebrek kleeft en, gelet op het tijdsverloop, niet aannemelijk is dat dit gebrek kan worden hersteld.
5. Aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de kosten van appellant. Deze zijn begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak behoudens voor zover daarin is bepaald dat de minister het door appellant in beroep betaalde griffierecht vergoedt;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 februari 2015;
- herroept de besluiten van 24 oktober 2014 en 1 december 2014;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 februari 2015;
- veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 992,-;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB