ECLI:NL:CRVB:2016:355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van een eerder besluit inzake de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot herziening van een eerder besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, had in juli 2008 een aanvraag ingediend voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Deze aanvraag werd in november 2008 afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In juni 2013 heeft appellante verzocht om herziening van het besluit van november 2008, maar dit verzoek werd afgewezen. De Pensioen- en Uitkeringsraad handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 23 juni 2014, omdat appellante geen nieuwe feiten of gegevens had aangedragen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. In beroep voerde appellante aan dat zij als kind blootstond aan terreur en psychisch belastende omstandigheden door de Japanse bezetter, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet onder de reikwijdte van de Wuv vallen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante geen nieuwe feiten had gepresenteerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de discretionaire bevoegdheid van de Pensioen- en Uitkeringsraad om besluiten te herzien met terughoudendheid moet worden getoetst. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.