ECLI:NL:CRVB:2016:354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
14-4757 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Wubo-aanvraag op basis van nationaliteitsvereiste en internationale rechtsprincipes

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wubo-aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellante, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, heeft in 1962 haar intrek genomen in de Verenigde Staten van Amerika. In juli 1993 diende zij een aanvraag in voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), welke aanvraag in 1994 werd afgewezen omdat zij ten tijde van de aanvraag niet in Nederland was gevestigd. In 2013 diende zij opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen, ditmaal omdat zij op dat moment de Nederlandse nationaliteit niet meer bezat.

De Raad oordeelde dat het hanteren van een nationaliteitsvereiste in de Wubo niet in strijd is met het internationaal recht. De appellante voerde aan dat dit onderscheid op basis van nationaliteit en/of ras in strijd is met Europees recht en internationale verdragen. De Raad concludeerde echter dat appellante sinds 1999 niet meer in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit en dus niet tot de kring van rechthebbenden van de Wubo behoort. De Raad heeft ook vastgesteld dat er geen zeer bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een uitzondering op de nationaliteitsvereiste rechtvaardigden.

De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de staat bij het toekennen van compensatie voor oorlogsgeweld en bevestigt dat de Wubo geen grondslag biedt voor terugwerkende kracht naar eerdere aanvragen.

Uitspraak

14/4757 WUBO
Datum uitspraak: 28 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Lesquillier, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2014, kernmerk BZ01697185 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. Namens appellante is verschenen mr. Lesquillier. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1936 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft zich in 1962, komende vanuit Nederland, in de Verenigde Staten van Amerika gevestigd.
1.2.
In juli 1993 heeft zij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 7 juli 1994, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 15 december 1994, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellante ten tijde van de aanvraag niet in Nederland was gevestigd en om die reden niet wordt voldaan aan de in artikel 3, eerste lid, sub a, van de Wubo (oud) gestelde territorialiteitseis.
1.3.
Naar aanleiding van een in juli 2008 ingediende, zogenoemde, samenloopaanvraag heeft verweerder bij besluit van 13 november 2008 erkend dat appellante, die inmiddels in 1999 de Amerikaanse nationaliteit had aangenomen, getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, te weten de internering in De Wijk te Malang tijdens de Bersiap-periode.
1.4.
In juni 2013 heeft appellante opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Verweerder heeft bij besluit van 14 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante ten tijde van de aanvraag niet (meer) de Nederlandse nationaliteit had. Verweerder heeft vervolgens geen zeer bijzondere omstandigheden aanwezig geacht op grond waarvan het een klaarblijkelijke hardheid zou zijn om de Wubo niet toe te passen.
2. Appellante heeft in hoofdzaak aangevoerd dat de eis van nationaliteit in de Wubo buiten toepassing moet worden gelaten. Aangezien toekenningen op grond van de Wubo zijn geweigerd omdat zij, op datum van de aanvraag, de Amerikaanse nationaliteit bezat, wordt jegens haar een onderscheid gemaakt op grond van nationaliteit en/of ras hetgeen strijdig is met het Europees recht en internationale verdragen, aldus appellante.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de Wubo, zoals deze bepaling met ingang van 16 mei 2008 luidt, is genoemde wet, voor zover hier van belang, van toepassing op degene die in de naoorlogse jaren als burger getroffen is door oorlogsgeweld en op dat moment Nederlander was dan wel Nederlands onderdaan, op voorwaarde dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3.2.
Vaststaat dat appellante sinds 2 december 1999 niet meer in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Zij behoort dan ook in beginsel niet tot de kring van rechthebbenden van de Wubo.
3.3.
De vraag of het hanteren van een nationaliteitsvereiste in de Wubo in strijd moet worden geacht met het internationaal recht is eerder ontkennend beantwoord. Zo heeft de Raad in een aantal uitspraken van 4 augustus 2011 (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2011:BR5320 en BR5333) geconcludeerd dat op de Nederlandse overheid in algemene zin geen rechtsplicht rust om compensatie te bieden voor nadeel dat is veroorzaakt door oorlogsgebeurtenissen zoals door de Wubo bestreken, voor het ontstaan waarvan zij geen enkele verantwoordelijkheid draagt. Zoals voortvloeit uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) komt in zo’n geval aan een staat die toch besluit zulk nadeel te compenseren een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het bepalen van de wijze waarop en de personen aan wie deze compensatie wordt toegekend (EHRM 8 januari 2008, zaak 9717/05, Epstein e.a./België, EHRC 2008,70).
3.4.
Hetgeen appellante in deze zaak heeft aangevoerd, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden. Anders dan namens appellante is betoogd biedt de Wubo geen grondslag om appellante met terugwerkende kracht naar 1994 onder de werking van de Wubo te brengen. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY7850) kunnen belanghebbenden die buiten de Europese Unie wonen niet eerder rechten aan de Wubo ontlenen dan na de onder 3.1 bedoelde wetswijziging. Op dat moment had appellante de Nederlandse nationaliteit al verloren.
3.5.
In artikel 3, tweede lid, van de Wubo is vervolgens geregeld dat de Wubo ook kan worden toegepast op de persoon die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, als het niet toepassen van deze wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
3.6.
Voor het beoordelen of er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wubo zouden kunnen leiden, is een wegingskader vastgesteld. Dat beleid is door de Raad aanvaardbaar geacht als een redelijke invulling van de anti-hardheidsbepaling (uitspraak van 20 december 2012, ECLI:NLCRVB:2012:BY7839).
3.6.1.
Het beleid houdt in dat wordt gekeken naar de reden van emigratie (A), de reden van het verlies van de Nederlandse nationaliteit (B), aard en ernst van de oorlogsomstandigheden en de daaruit voortvloeiende gezondheidsomstandigheden (C) of sprake is van een schrijnende leefsituatie (D).
3.6.2.
Er is sprake van zeer bijzondere omstandigheden die reden geven tot de toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wubo als aan één van de criteria zoals nader beschreven in de categorieën A tot en met D is voldaan.
3.7.
Appellante heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die wijzen op een situatie als bedoeld onder 3.6.1 en 3.6.2. Er was geen stringente medische noodzaak om te emigreren. Appellante heeft de Amerikaanse nationaliteit aangenomen omdat zij anders niet in aanmerking zou kunnen komen voor een social security. De meegemaakte oorlogsgebeurtenissen en de mogelijk daaruit voortvloeiende gezondheidsklachten kunnen niet worden gezien als zeer bijzondere omstandigheden. Anders dan namens appellante is gesteld komt uit de gedingstukken ook niet het beeld naar voren dat er bij haar sprake is van aan het oorlogsgeweld toe te schrijven schrijnende leefomstandigheden. Zo leidt appellante een normaal sociaal leven met familie en kennissen en beschikt zij over inkomsten die niet vallen onder het sociaal minimum in de Verenigde Staten van Amerika.
3.8.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

IJ