ECLI:NL:CRVB:2016:3526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
15-4925 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functie-inpassing en waardering bij de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond had verklaard. Het geschil betreft de inpassing en waardering van de functie van appellant binnen het nieuwe Haags Generiek Functiehuis (HGF). Appellant stelt dat de verantwoordelijkheden van zijn functie zijn toegenomen, wat een relevante wijziging van de functie met zich meebrengt. Het college heeft echter betoogd dat de aard van de werkzaamheden niet is gewijzigd en heeft het verzoek om functieonderhoud afgewezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de functiebeschrijving van appellant niet actueel was en dat de waardering van de functie niet had plaatsgevonden op het moment dat het college besloot over de inpassing. De Raad vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellant, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15/4925 AW
Datum uitspraak: 22 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2015, 14/10957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Ameziane.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkt bij de gemeente Den Haag, laatstelijk bij de dienst [dienst] in de functie [functie 1], salarisschaal 9.
1.2.
Bij besluit van 1 december 2013 heeft het college de geactualiseerde beschrijving van de functie [functie 1] en de waardering van de functie vastgesteld. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij brief van 20 januari 2014 heeft het college appellant meegedeeld voornemens te zijn de door hem beklede functie [functie 1] in het nieuwe Haags Generiek Functiehuis (HGF) in te passen in de functiefamilie uitvoering, met als generiek functieprofiel [functieprofiel], gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij brief van 29 januari 2014 heeft appellant een zienswijze ingediend over dit voornemen. Appellant is daarop gehoord door de Centrale Inpassingscommissie, die vervolgens het college heeft geadviseerd de voorgenomen inpassing te bekrachtigen.
1.4.
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college, overeenkomstig zijn voornemen, de functie van appellant ingepast en gewaardeerd. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij brief van 8 augustus 2014 heeft appellant een verzoek om functieonderhoud ingediend. Bij besluit van 25 augustus 2014 heeft het college dit verzoek afgewezen. Ook tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 5 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college, overeenkomstig het advies van de Algemene bezwarencommissie personeelsbesluiten, de bezwaren tegen de besluiten van 17 juli 2014 en 25 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hoe de inpassing van - bestaande - functies binnen de gemeente Den Haag in de nieuwe generieke functieprofielen van het HGF dient plaats te vinden, is geregeld in de Procedure inpassing in generieke functieprofielen (Procedure). Op grond van artikel 2 van de Procedure heeft de inpassing niet het karakter van een organisatieverandering, maar betreft deze een administratieve herordening. In de toelichting bij dit artikel is onder meer vermeld dat het inpassen gebeurt op basis van de inhoud van de bestaande functiebeschrijving en uitgaand van eenzelfde waardering als die geldt voor de bestaande functie. Ook is vermeld dat het voor een zorgvuldige inpassing noodzakelijk is dat de functiebeschrijving van de bestaande functie actueel is. Actualisering van de beschrijving en de waardering van de functie van appellant had plaatsgevonden in oktober 2013 en was uitgemond in het besluit van 1 december 2013. Ter zitting van de Raad is gebleken dat het college het verzoek van appellant om functieonderhoud heeft opgevat als een verzoek om actualisering en met name heeft bezien of actualisering - na het besluit van 1 december 2013 - nog nodig was. Het college heeft erkend dat na de actualisering in oktober 2013 de mandatering is ingevoerd, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat deze ontwikkeling niet heeft geleid tot een verzwaring van de taken van appellant. Een nadere actualisering achtte het college daarom niet nodig.
4.2.
Appellant beoogt met deze procedure te bereiken dat zijn functie van [functie 1] nader wordt geactualiseerd en wordt gewaardeerd in een hogere salarisschaal en dat vervolgens in het kader van het HGF inpassing plaatsvindt in de functie
[functie 2], salarisschaal 10.
4.3.
Voor zover appellant de beschrijving van de functie van [functie 1] te vaag vindt om tot een correcte inpassing te komen, volgt de Raad appellant daarin niet. In dit verband wijst de Raad er allereerst op dat appellant tijdens de hoorzitting op 21 maart 2014 bij de Centrale Inpassingscommissie naar aanleiding van zijn zienswijze over de voorgenomen inpassing heeft verklaard dat hij zich kan vinden in de beschrijving van zijn functie maar niet in de waardering daarvan. Appellant heeft in hoger beroep een uitgebreide opsomming van zijn werkzaamheden opgesteld en aangevoerd dat deze opgenomen zouden moeten worden in de functiebeschrijving. Los van de hierna te bespreken mandateringskwestie heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt dat de door hem opgesomde werkzaamheden niet zijn te scharen onder de algemenere beschrijving van taken in de geactualiseerde functiebeschrijving, zoals die bij besluit van 1 december 2013 is vastgesteld.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat in de functiebeschrijving ten onrechte niet tot uiting komt dat hij taken uitvoert met een multidisciplinair karakter. Op dit punt schaart de Raad zich met de rechtbank achter de uitleg die het college van het begrip ‘multidisciplinair’ heeft gegeven - het moet gaan om zelfstandige specialistische opdrachten met verschillende achtergronden zoals juridische, financiële of bouwkundige aspecten - en achter het oordeel van de rechtbank dat appellant geen taken uitvoert die dat karakter hebben.
4.5.
Appellant heeft verder betoogd dat de inpassing van zijn functie onjuist is, omdat de ‘mandatering’ niet is opgenomen in zijn functiebeschrijving. Hij heeft toegelicht dat in de oude situatie door hem opgestelde voorstellen werden beoordeeld door een ‘beslisser’, die vervolgens op basis van een mandaat een besluit nam. In de nieuwe situatie stelt appellant ook een rapportage op, maar neemt vervolgens zelf, op basis van het nu aan hem verleende mandaat, een besluit. Deze besluiten worden nog slechts achteraf, steekproefsgewijs, gecontroleerd op kwaliteit. Anders dan voorheen draagt appellant nu dus de eindverantwoordelijkheid voor deze besluiten.
4.6.
Niet in geschil is dat na de onder 1.2 bedoelde actualisering als gevolg van de ‘mandatering’ taken en bevoegdheden van de beslisser zijn overgeheveld naar de [functie 1]. Dat de aard van de werkzaamheden van de [functie 1] daarmee niet is gewijzigd, zoals het college heeft betoogd, neemt niet weg dat de verantwoordelijkheden van de [functie 1] groter zijn geworden en daarmee sprake is van een relevante wijziging van de functie. Die wijziging had tot een nadere actualisering moeten leiden, waarbij tevens had moeten worden bezien of waardering in een hogere salarisschaal dient plaats te vinden. De conclusie is daarom dat de functiebeschrijving van appellant niet actueel was en dat waardering van een actuele beschrijving niet had plaatsgevonden toen het college besliste over inpassing van de functie in het HGF. Het inpassingsbesluit is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen en het verzoek om actualisering is ten onrechte afgewezen. Dit betoog van appellant slaagt dan ook.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad - met gegrondverklaring van het beroep - het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal het college opdragen om opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afwikkeling van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden, overeenkomstig het verzoek van appellant, vastgesteld op € 25,28 aan reiskosten in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 november 2014;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van
deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden
ingesteld;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 413,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 25,28.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke

HD