In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als gevolg van een ongeval in 1987 hersenletsel heeft opgelopen en sinds 1 mei 2013 in een zorginstelling verblijft, had een aanvraag ingediend voor de voorlopige vaststelling van zijn bijdrageplichtig inkomen over het jaar 2013. Deze aanvraag werd afgewezen door het CAK, dat de eigen bijdrage voor zorg met verblijf had vastgesteld op basis van inkomensgegevens over 2011. De appellant betoogde dat zijn letselschade-uitkering in mindering moest komen op de rendementsgrondslag en het daarop gebaseerde belastbare inkomen uit sparen en beleggen, maar de Raad oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde. De Raad bevestigde dat de bepalingen van het Bijdragebesluit zorg dwingendrechtelijk zijn en geen ruimte bieden voor coulance of rekening houden met bijzondere omstandigheden.
De Raad concludeerde dat de eigen bijdrage correct was vastgesteld door het CAK en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wettelijke regels rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving rondom eigen bijdragen in de zorg en de beperkte ruimte voor uitzonderingen.