ECLI:NL:CRVB:2016:3481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15-6014 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging verrekening bijstandsuitkering door pensioenwijziging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontvangt sinds 1 juli 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Op 12 mei 2014 heeft zij een wijzigingsformulier ingeleverd, omdat haar pensioen per 1 april 2014 is gewijzigd. Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft daarop de bijstand herzien en teruggevorderd over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014. Appellante is het niet eens met deze terugvordering en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 september 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het beroep op de zesmaandenjurisprudentie niet slaagt, omdat het college binnen zes maanden na het signaal van appellante tot terugvordering is overgegaan. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. De Raad concludeert dat de terugvordering door het college rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige signalering door het bijstandverlenend orgaan en de noodzaak om adequaat te reageren op wijzigingen in de persoonlijke situatie van de bijstandsontvanger.

Uitspraak

15/6014 WWB
Datum uitspraak: 20 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2015, 14/4349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J. van den Heuvel hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van der Wal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 juli 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Daarnaast ontvangt zij een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
1.2.
Appellante heeft op 12 mei 2014 middels het inleveren van een wijzigingsformulier gemeld dat haar pensioen met ingang van 1 april 2014 is gewijzigd. Zij heeft daartoe een specificatie overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft het college de bijstand herzien en teruggevorderd over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 tot een bedrag van € 151,36 op de grond dat de hoogte van het pensioen met ingang van 1 april 2014 is gewijzigd. Het college heeft appellante bij dat besluit tevens meegedeeld dat met ingang van 1 april 2014 ook de loonheffingskorting met de bijstand wordt verrekend. In verband met de aflossing van de terugvordering zal met ingang van 1 juli 2014 een bedrag van € 54,- worden ingehouden op de bijstand.
1.4.
Het college heeft het tegen het besluit van 3 juli 2014 gerichte bezwaar gegrond verklaard en bij besluit van 2 oktober 2014 (bestreden besluit) het terugvorderingsbedrag verlaagd tot
€ 133,77.
1.5.
Bij brief van 27 augustus 2014 heeft het college medegedeeld dat een nabetaling van € 6,38 zal plaatsvinden naar aanleiding van een door appellante op 6 augustus 2014 doorgegeven wijziging met betrekking tot het pensioen die per 1 augustus 2014 in het systeem is verwerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat het college niet over de periode in geding mocht terugvorderen nu de zesmaandenjurisprudentie van toepassing is. Verder zijn ten onrechte de bezwaren tegen de inhouding in de maand juli 2014 niet meegenomen in de onderhavige procedure. Over de maand juli 2014 had net als in augustus 2014 een nabetaling moeten plaatsvinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het beroep op de zesmaandenjurisprudentie slaagt niet. Het college heeft aan de terugvordering artikel 58, tweede lid, onder a, van de WWB ten grondslag gelegd. De terugvordering betreft in dit geval dus een bevoegdheid van het college. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5014) is de bevoegdheid van het bijstandverlenend orgaan om onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen in tijd beperkt indien dit orgaan niet adequaat reageert op signalen waaruit het kan afleiden dat het te veel of ten onrechte uitkering heeft verstrekt. Een signaal is in dit verband relevante informatie van de betrokkene waaruit het bijstandverlenend orgaan concreet kan afleiden dat sprake is van een fout op grond waarvan het actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bijstandverlenend orgaan nog zes maanden om tot deze actie over te gaan. Over de periode gelegen na die zes maanden kan het dan geen gebruikmaken van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel. Appellante heeft op 12 mei 2014 het wijzigingsformulier ingeleverd. Het college is binnen zes maanden na dit signaal tot terugvordering overgegaan en kon derhalve gebruikmaken van de hem toekomende bevoegdheid.
4.2.
De grond dat over de maand juli 2014 net als over de maand augustus 2014 een nabetaling moet plaatsvinden kan in dit geding niet slagen. Deze grond ziet op het in mindering brengen op de bijstand van een in het bruto pensioen opgenomen bedrag aan premie ziektekostenverzekering. Die grond betreft derhalve niet de intrekking of de terugvordering over de maanden april, mei en juni 2014 en ook niet de mededeling dat de loonheffingskorting vanaf april 2014 zal worden verrekend. Deze grond valt dus buiten de omvang van het geding in hoger beroep en kan daarom niet beoordeeld worden.
4.3.
Het hoger beroep slaagt gelet op 4.1 en 4.2 niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD