ECLI:NL:CRVB:2016:3441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
16/1529 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag als alleenstaande op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft appellant op 19 februari 2015 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand, waarbij hij aanspraak maakte op de norm voor een alleenstaande. Appellant woonde op dat moment samen met A op een opgegeven adres. Naar aanleiding van de aanvraag heeft de gemeente een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat appellant en A een gezamenlijke huishouding voerden, wat inhoudt dat zij hun leven en middelen op een zodanige wijze deelden dat appellant niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd.

De gemeente heeft op 7 april 2015 de bijstandsaanvraag van appellant afgewezen, wat na bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar van een zakelijke relatie met A, die hem maandelijks € 300,- aan huur betaalde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van appellant niet opwegen tegen de bevindingen van de rechtbank. De Raad bevestigt dat de wederzijdse zorg en financiële verstrengeling tussen appellant en A duiden op een gezamenlijke huishouding. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/1529 PW
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 februari 2016, 15/6623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2016. Namens appellant is verschenen mr. Aanen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. P.C. van Aller.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 19 februari 2015 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Appellant woont op het adres [opgegeven adres] te [woonplaats] (opgegeven adres). Op dit adres woonde ten tijde van belang ook [naam A] (A).
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag hebben medewerkers van de afdeling Werk, Zorg en Inkomen van de gemeente [woonplaats] (medewerkers) een onderzoek ingesteld naar de
woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader hebben de medewerkers onder meer dossieronderzoek verricht en op 1 april 2015 een huisbezoek afgelegd aan de woning op het opgegeven adres en met appellant een gesprek gevoerd. Appellant heeft tijdens dit gesprek onder andere verklaard dat hij alles samen met A doet, zoals eten, tv kijken en schoonmaken, en dat alles wat van appellant is ook van A is en andersom. A wast de kleding, ook van appellant, doet de boodschappen en kookt, ook voor appellant. Alle producten worden gezamenlijk gebruikt, ook de persoonlijke verzorgingsartikelen. Appellant heeft geld geleend van A en A heeft appellant verzorgd toen appellant ziek was. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 maart 2015, dat is aangevuld op 8 april 2015.
1.3.
Het college heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien om bij besluit van 7 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 augustus 2015 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant af te wijzen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met A, zodat appellant geen zelfstandig subject van bijstand is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Niet in geschil is dat appellant en A hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. De bevindingen tijdens het huisbezoek en de door appellant op 1 april 2015 afgelegde verklaring bieden voldoende grondslag voor de conclusie dat aan het criterium van de wederzijdse zorg is voldaan. Het standpunt van appellant dat tussen hem en A sprake is van een zakelijke relatie, wordt niet gevolgd. Appellant heeft alleen een summiere handgeschreven verklaring van hemzelf overgelegd waarin staat dat A per maand € 300,- aan huur betaalt. Van een huurovereenkomst was geen sprake. De door appellant tijdens het gesprek beschreven feiten en omstandigheden duiden bovendien op een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie te boven gaan. Daarbij komt dat appellant ook wel eens geld bij A leent, wat impliceert dat appellant en A buiten het delen van de woonlasten en daarmee samenhangende lasten, ook anderszins financiële verstrengeling hebben.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert
- kort gezegd - aan dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. Hij had een zakelijke relatie met A, die appellant elke maand € 300,- aan huur betaalde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond die appellant in hoger beroep aanvoert, heeft hij ook in beroep aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken grond in de aangevallen uitspraak onjuist dat wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en P.W. van Straalen en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) L.V. van Donk
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD