ECLI:NL:CRVB:2016:3440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
15/5169 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van bijstand aan appellanten op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten ontvingen vanaf 7 juli 2007 bijstand naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een melding van mogelijke zwarte inkomsten heeft de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) een onderzoek ingesteld. Appellanten hebben niet tijdig de gevraagde bankafschriften ingeleverd, wat leidde tot opschorting van de bijstand per 14 april 2014. Het bestuur heeft hen in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar de overgelegde bankafschriften bleken onduidelijk en onvolledig. Uiteindelijk heeft het bestuur de bijstand ingetrokken en een waarschuwing gegeven wegens schending van de inlichtingenverplichting.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat zij aan de inlichtingenverplichting hebben voldaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het bestuur bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat appellanten niet de vereiste medewerking hebben verleend. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat er geen grond is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5169 WWB, 15/5170 WWB, 15/5171 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juni 2015, 14/7112, 14/7111, 14/7125 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben voorts een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M. Berkhoudt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 7 juli 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van mogelijke zwarte inkomsten in verband met het geven van rijlessen door appellant en een (dure) vakantie met het hele gezin naar Suriname heeft de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dit kader heeft de SDD appellant bij brief van
31 maart 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 4 april 2014 op het kantoor van de SDD en appellant verzocht bankafschriften over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 mee te brengen. Appellanten hebben zich afgemeld voor het gesprek. Hierna heeft de SDD appellanten bij brief van 3 april 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 7 april 2014 en daarbij verzocht om onder andere de gevraagde bankafschriften mee te brengen. Appellant heeft op 7 april 2014 bankafschriften van zijn bankrekening overgelegd. Appellant is vervolgens in de gelegenheid gesteld om binnen vijf werkdagen de bankafschriften van de bankrekening van appellante over de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 april 2014 over te leggen. Appellant heeft op 11 april 2014 gegevens overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 16 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2014 (bestreden besluit 1), heeft het bestuur met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellanten met ingang van 14 april 2014 opgeschort. Hieraan ligt, voor zover hier van belang, ten grondslag dat de bankafschriften van de bankrekening van appellante niet leesbaar en daarom niet afdoende zijn. Het bestuur heeft appellanten in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 9 mei 2014 de gevraagde gegevens alsnog over te leggen. Appellanten hebben op 9 mei 2014 gegevens overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 14 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2014 (bestreden besluit 2), heeft het bestuur met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellanten met ingang van 14 april 2014 ingetrokken. Hieraan ligt ten grondslag dat de op 9 mei 2014 ingeleverde bankafschriften niet volledig en niet voldoende leesbaar zijn. Pas in bezwaar hebben appellanten volledig leesbare en complete bankafschriften verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 20 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2014 (bestreden besluit 3), heeft het bestuur aan appellanten een waarschuwing gegeven. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door de gevraagde stukken niet in te leveren. Dit is een verwijtbare gedraging, zodat het bestuur gehouden is om een boete op te leggen gelijk aan het benadelingsbedrag. Nu geen sprake is van benadeling, heeft het bestuur volstaan met het geven van een waarschuwing.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de drie bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben tegen de opschorting, intrekking en waarschuwing, kort samengevat, aangevoerd dat zij aan de inlichtingenverplichting hebben voldaan door tijdig de gevraagde bankafschriften van appellante te verstrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting en intrekking
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Niet is in geschil dat de gevraagde bankafschriften van de bankrekening van appellante van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand.
4.3.
Anders dan appellanten stellen zijn de op 11 april 2014 overgelegde uitdraaien van de bankrekening van appellante waarop mutaties zijn te zien, onvoldoende duidelijk en niet volledig. Daarbij is van belang dat een aantal bedragen, een aantal omschrijvingen van mutaties, een duidelijke tenaamstelling, een duidelijke vermelding van begin- en eindsaldi en de mutaties over de periode tussen 21 februari 2014 en 25 maart 2014 ontbreken. Appellanten stellen dat een en ander is misgegaan bij het uitdraaien van de gegevens vanaf het internet. Ook indien daarvan, ondanks al de in de vorige zin benoemde punten, wordt uitgegaan, ligt het op de weg van appellanten om bij het printen en kopiëren van uitdraaien van een internetbankrekening de zo verkregen stukken te controleren op volledigheid en juistheid. Niet is gebleken dat het appellanten niet te verwijten valt dat zij onvolledige uitdraaien hebben overgelegd.
4.4.
Op 9 mei 2014 hebben appellanten opnieuw uitdraaien van de bankrekening van appellante overgelegd. Het verzuim is daarmee echter niet hersteld. Er ontbreken in ieder geval twee bedragen op de overgang tussen twee pagina’s, waarmee niet zeker is of er nog meer bedragen zijn weggevallen. Voorts is op de op 11 april 2014 overgelegde uitdraaien een storting te zien op 3 januari 2014 van € 740,41 die op de uitdraaien van 9 mei 2014 niet voorkomt. Op laatstgenoemde uitdraaien is op 2 januari 2014 een storting te zien van
€ 739,20, die op de uitdraaien van 11 april 2014 niet voorkomt. De bankafschriften zijn daardoor, ook in onderlinge samenhang bezien, onduidelijk en onvolledig.
4.5.
Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot de conclusie dat hen niet te verwijten valt dat zij het verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn hebben hersteld. Het betoog dat het appellanten niet duidelijk was waarom de op 11 april 2014 overgelegde bankafschriften onvoldoende waren faalt. In het opschortingsbesluit is vermeld dat de bankafschriften niet leesbaar zijn. Daarbij is niet vermeld wat er op de bankafschriften ontbrak, maar gelet op de onder 4.3 genoemde opsomming van gebreken had het appellanten duidelijk moeten zijn dat de overgelegde uitdraaien onvoldoende waren. Bovendien blijkt uit een onderzoeksverslag van 12 mei 2014 dat de gemachtigde van appellanten op 6 mei 2014 telefonisch contact heeft opgenomen met de SDD en daarin uitleg heeft gekregen op zijn vraag waarom de overgelegde bankafschriften onvoldoende waren.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 vloeit voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB is voldaan. Het bestuur was daarom bevoegd de bijstand van appellanten met ingang van 14 april 2014 op te schorten en in te trekken. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestuur niet in redelijkheid van deze bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken.
Waarschuwing
4.7.
Appellanten hebben tegen de waarschuwing geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen volledige bankafschriften van de bankrekening van appellante over te leggen. Niet in geschil is dat het bestuur gelet daarop bevoegd was om appellanten met toepassing van artikel 18a, derde en vierde lid, van de WWB een waarschuwing te geven.
Slot
5. Uit 4.6 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding is gelet hierop geen grond aanwezig.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en J.L. Boxum en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) A. Mansourova

HD