ECLI:NL:CRVB:2016:341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak inzake herziening en terugvordering van WW-uitkering met betrekking tot niet-gemelde neveninkomsten
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2016, met zaaknummer 14/3259 WW-T, wordt de herziening en terugvordering van de WW-uitkering van appellant besproken. Appellant ontving vanaf 4 juli 2012 een WW-uitkering, maar het Uwv ontdekte in januari 2013 dat hij naast deze uitkering ook inkomsten had uit nevenwerkzaamheden bij verschillende werkgevers. Het Uwv herzag de uitkering en vorderde onterecht betaalde bedragen terug, en legde bovendien een boete op wegens het niet melden van deze inkomsten.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde het standpunt van het Uwv, maar appellant ging in hoger beroep. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de feiten, met name naar de mogelijke aanwezigheid van bewijsstukken bij werkgever 3 en de inconsistenties in de verklaringen van appellant. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en nader onderzoek te verrichten naar de werkelijke situatie van appellant in de betreffende periode.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig onderzoek te doen bij het vaststellen van de werkelijke arbeidsverhouding van appellant en de gevolgen daarvan voor de WW-uitkering. De Raad stelt dat, ondanks de onduidelijkheden, een deel van de herziening en de boete in stand kan blijven, aangezien appellant wel degelijk inkomsten heeft genoten uit andere werkgevers zonder dit te melden.