ECLI:NL:CRVB:2016:3385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15/5936 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en onrechtmatig verkregen bewijs door onbevoegde controleurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Arabaci, had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had de appellant aangemerkt als thuiswonende studerende, wat leidde tot een herziening van de studiefinanciering en de oplegging van een bestuurlijke boete van € 889,42. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van de minister ongegrond verklaard.

De Centrale Raad oordeelde dat het onderzoek naar de woonsituatie van de appellant was uitgevoerd door twee controleurs die als zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) werkten. De Raad stelde vast dat deze controleurs onbevoegd waren om toezicht te houden op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000, omdat er geen wettelijke grondslag was voor het inschakelen van zzp'ers door een private partij. Hierdoor waren de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig verkregen en was het bewijs dat hieruit voortkwam ontoelaatbaar.

De Raad concludeerde dat zonder de onrechtmatig verkregen bevindingen er onvoldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van de minister dat de appellant niet op het juiste adres stond ingeschreven. De bestreden besluiten waren daarom niet deugdelijk gemotiveerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de beroepen gegrond, waarbij de besluiten van de minister werden vernietigd en herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld in de kosten van de appellant, die werden begroot op € 3.472,- voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

15/5936 WSF, 15/5937 WSF
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
6 augustus 2015, 14/7592 en 14/8943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2016. Appellant is vertegenwoordigd door mr. Arabaci. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 juli 2014 heeft de minister de aan appellant toegekende studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) herzien in die zin dat appellant is aangemerkt als thuiswonende studerende. De minister heeft het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 17 oktober 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft de minister aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 889,42. De minister heeft het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 15 december 2014 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
De minister heeft de bestreden besluiten gebaseerd op het onderzoek naar de woonsituatie van appellant dat twee controleurs in opdracht van de minister hebben verricht. Bij brief van 19 juli 2016 heeft de minister verklaard dat beide controleurs zelfstandige zonder personeel (zzp’er) zijn.
3.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1998, (opnieuw) heeft overwogen is er een voldoende wettelijke grondslag om werknemers van een private partij te belasten met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. In de uitspraak heeft de Raad overwogen dat voor het inschakelen van zzp’ers door een private partij evenwel een onvoldoende wettelijke grondslag aanwezig is. De door het private bedrijf in deze zaak ingeschakelde controleurs waren daarom op het moment van het onderzoek niet bevoegd tot het houden van toezicht op naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Nu het onderzoek is uitgevoerd door onbevoegde controleurs zijn de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig verkregen en is dit onrechtmatig verkregen bewijs ontoelaatbaar.
3.3.
Aangezien zonder de bevindingen uit de rapportage onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van de minister dat appellant niet woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
4. De aangevallen uitspraak komt, nu de rechtbank het motiveringsgebrek niet heeft onderkend, voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb de besluiten van 5 juli 2014 en 21 oktober 2014 te herroepen, aangezien daaraan hetzelfde gebrek kleeft en, gelet op het tijdsverloop, niet aannemelijk is dat dit gebrek kan worden hersteld.
5. Aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 3.472,- voor verleende rechtsbijstand (2 punten voor de bezwaarschriften, 2 punten voor de beroepschriften, 1 punt voor het hogerberoepschrift en
2 punten voor de zittingen).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 17 oktober 2014 en 15 december 2014;
  • herroept de besluiten van 5 juli 2014 en 21 oktober 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van 17 oktober 2014 en 15 december 2014;
  • veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.472,-;
  • bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 213,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

SS