In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Arabaci, had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had de appellant aangemerkt als thuiswonende studerende, wat leidde tot een herziening van de studiefinanciering en de oplegging van een bestuurlijke boete van € 889,42. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van de minister ongegrond verklaard.
De Centrale Raad oordeelde dat het onderzoek naar de woonsituatie van de appellant was uitgevoerd door twee controleurs die als zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) werkten. De Raad stelde vast dat deze controleurs onbevoegd waren om toezicht te houden op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000, omdat er geen wettelijke grondslag was voor het inschakelen van zzp'ers door een private partij. Hierdoor waren de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig verkregen en was het bewijs dat hieruit voortkwam ontoelaatbaar.
De Raad concludeerde dat zonder de onrechtmatig verkregen bevindingen er onvoldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van de minister dat de appellant niet op het juiste adres stond ingeschreven. De bestreden besluiten waren daarom niet deugdelijk gemotiveerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de beroepen gegrond, waarbij de besluiten van de minister werden vernietigd en herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld in de kosten van de appellant, die werden begroot op € 3.472,- voor verleende rechtsbijstand.