In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die in dienst was van een werkgever die in faillissement was verklaard, had een aanvraag ingediend bij het Uwv voor de overname van betalingsverplichtingen op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv had een personeelslening van de appellant ten onrechte in mindering gebracht op de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen. De Raad oordeelde dat de afspraken tussen de appellant en de werkgever, die in december 2012 waren gemaakt, inhielden dat de personeelslening verrekend moest worden met de openstaande vakantiedagen. De Raad stelde vast dat het Uwv deze verplichting van de werkgever diende over te nemen, en dat de in mindering gebrachte personeelslening niet correct was. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het Uwv en oordeelde dat het bedrag van de personeelslening alsnog aan de appellant moest worden uitbetaald, inclusief wettelijke rente. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.