Uitspraak
27 maart 2015, 14/10682 (aangevallen uitspraak)
mr. Heek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
11 januari 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Tegen dit besluit heeft ConvalSense B.V., namens werkgeefster, bezwaar gemaakt en een arts gemachtigd tot het voeren van de procedure. Vast is komen te staan dat werkgeefster ten tijde van het maken van het bezwaar in staat van faillissement verkeerde. Bij e-mailbericht van 28 april 2014 heeft de arts-gemachtigde het Uwv een schrijven van 28 april 2014 doen toekomen waarin namens de curator de gronden van het bezwaar tegen het besluit van
6 augustus 2014 gerapporteerd dat de belastbaarheid van appellante beter is dan door de primaire verzekeringsarts werd aangenomen. Behoudens de in verband met medicatiegebruik voor persoonlijk risico aangenomen beperking is er sprake van één normale psychische belastbaarheid. Ook is er geen reden het zitten tot een half uur aan een beperkt te houden. Omdat de toestand van appellante inmiddels is verbeterd is er tevens aanleiding de urenbeperking terug te brengen tot twee uur per dag/dertig uur per week. De aldus gewijzigde belastbaarheid van appellante is vastgelegd in een FML van 6 augustus 2014, die geldt vanaf 30 januari 2014.
11 januari 2014 moet worden vastgesteld op minder dan 35%. Daarop heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Omdat aan appellante ten onrechte met ingang van 11 januari 2014 een loongerelateerde uitkering is toegekend, heeft het Uwv appellante te kennen gegeven dat deze uitkering (bij een ongewijzigde situatie) met ingang van de datum einde loongerelateerde uitkering,
11 maart 2017, zal worden ingetrokken.
niet-ontvankelijk is.
30 januari 2014 en bevat deze FML een aanscherping van de door de primaire verzekeringsarts op 30 januari 2014 vastgestelde belastbaarheid die blijkens het rapport van de primaire verzekeringsarts eerst vanaf 1 maart 2014 geldt. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts blijkt dat hij voor deze datum als uitgangspunt voor de arbeidskundige beoordeling heeft gekozen, omdat hij verwachtte dat dan de in 1.2 vermelde revalidatiebehandeling van appellante zou zijn voltooid. Tot dat moment, en dus op de datum in geding, had appellante volgens de primaire verzekeringsarts geen benutbare mogelijkheden en kon worden afgezien van een arbeidskundige beoordeling. In zijn rapport van 6 augustus 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit niet onderkend. Uit de bewoordingen en de strekking van dit rapport en uit de aangepaste FML blijkt dat deze niet mede betrekking hebben op de datum in geding.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van werkgeefster ongegrond;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de in door appellante in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1984,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaald griffierecht ten bedrage van € 168,- aan haar vergoedt.
H. van Leeuwen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016.