ECLI:NL:CRVB:2016:334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- M. ter Brugge
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot vermogen in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 1 april 2011 bijstand, maar tijdens een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) werd vastgesteld dat zij niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Appellante had in maart 2013 verklaard dat zij naar Turkije was gereisd vanwege het overlijden van haar moeder en dat zij aanspraak maakte op een huis in Turkije. Echter, bij een gesprek op 7 november 2013 kon zij geen bewijsstukken van haar vermogen in Turkije overleggen, ondanks herhaalde verzoeken van de DWI. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat niet kon worden vastgesteld of zij recht had op bijstand.
Appellante heeft in hoger beroep betwist dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden en heeft aangevoerd dat zij niet over de benodigde documenten beschikte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante haar verplichtingen niet is nagekomen. De Raad stelt vast dat appellante niet tijdig heeft gemeld dat zij aanspraak maakte op een erfenis en dat zij geen verifieerbare gegevens heeft overgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd, omdat appellante niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting en het college niet in staat was om haar recht op bijstand vast te stellen.