In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, werkzaam bij de gemeente Almelo, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders om haar een toelage toe te kennen voor tijdelijke werkzaamheden die zij had verricht. De werkzaamheden waren gewaardeerd op schaal 9, maar het college had in eerdere besluiten aangegeven dat appellante geen recht had op een toelage conform de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Almelo.
De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep van appellante gericht was op het verkrijgen van een functiewaarderings- en inschalingsbesluit voor haar tijdelijke werkzaamheden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de schriftelijke weigering van het college om een besluit te nemen gelijkgesteld moet worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekende dat appellante bezwaar had moeten maken tegen de weigering voordat zij beroep kon instellen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 maart 2015 ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke geschillen en de noodzaak voor een duidelijke communicatie van besluiten door bestuursorganen.