ECLI:NL:CRVB:2016:3300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
15/5795 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid college om aanvraag bijstandsverlening buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 Awb

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig de gevraagde bewijsstukken heeft ingeleverd, waaronder bankafschriften en een uitdraai van de afkoopwaarde van haar kapitaalverzekering. Hierdoor kon het college niet beoordelen of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De Raad overweegt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellante niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De Raad wijst erop dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellante niet alle benodigde gegevens heeft verstrekt. De beroepsgrond van appellante dat de overgelegde bankafschriften voldoende waren, wordt verworpen. De Raad bevestigt de beslissing van het college en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 september 2016.

Uitspraak

15/5795 WWB
Datum uitspraak: 6 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 juli 2015, 15/1680 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Aynan, advocaat, hoger beroep ingesteld en tevens verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Molenaar, advocaat en kantoorgenoot van mr. Aynan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft, laatstelijk en voor zover hier van belang, tot en met 2 juni 2014 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen. Op 12 september 2014 heeft appellante opnieuw een aanvraag om bijstand op grond van de WWB ingediend.
1.2.
Het college heeft appellante vanaf 3 oktober 2014 voorschotten verstrekt op de door haar gevraagde bijstand.
1.3.
Bij brief van 23 september 2014 heeft het college appellante verzocht om voor 1 oktober 2014 de in de brief genoemde bewijsstukken te verstrekken, waaronder afschriften van drietal bankrekeningen van de afgelopen drie maanden en een polisblad en de huidige afkoopwaarde van haar kapitaalverzekering over te leggen.
1.4.
Uit de door appellante overgelegde bankafschriften blijkt dat zij nog een andere bankrekening op naam heeft staan, waarvan zij geen afschriften heeft ingeleverd. Bij brief van 10 oktober 2014 heeft het college appellante vervolgens in de gelegenheid gesteld om voor
22 oktober 2014 afschriften van deze bankrekening van de afgelopen drie maanden in te leveren en tevens de eerder gevraagde uitdraai van de afkoopwaarde van haar kapitaalverzekering over te leggen. Daarbij heeft het college appellante er onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op gewezen dat als zij niet tijdig alle gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.5.
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft het college op grond van artikel 4:5 van de Awb de aanvraag van appellante niet in behandeling genomen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de bij brief van 10 oktober 2014 gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd.
1.6.
Bij afzonderlijk besluit van 28 oktober 2014 heeft het college de aan appellante verstrekte voorschotten tot een bedrag van in totaal € 715,- van appellante teruggevorderd.
1.7.
Naar aanleiding van een daartoe ingediende aanvraag heeft het college bij besluit van
23 december 2014 aan appellante met ingang van 6 november 2014 bijstand toegekend.
1.8.
Bij besluit van 13 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 28 oktober 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De door het college bij appellante opgevraagde bankafschriften en een uitdraai van de afkoopwaarde van haar kapitaalverzekering zijn bedoeld om met de andere beschikbare gegevens een compleet beeld te krijgen van haar financiële situatie.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante niet binnen de gegeven hersteltermijn de gevraagde bankafschriften en de gevraagde uitdraai van de afkoopwaarde van haar kapitaalverzekering heeft overgelegd. Als gevolg hiervan heeft het college geen goed overzicht verkregen van de financiële situatie van appellante. Zoals uit 4.2 blijkt is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De beroepsgrond van appellante dat de wel overgelegde bankafschriften voldoende zijn om een goed beeld te krijgen van haar financiële situatie, slaagt niet. Het college heeft terecht alle opgevraagde bankafschriften van belang geacht voor de beoordeling van de aanvraag.
4.4.
De beroepsgrond van appellante dat het college niet langer bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat na de door haar in reactie op de in 1.3 genoemde brief van het college voor 1 oktober 2014 overgelegde gegevens geen sprake meer was van een onvolledige aanvraag, slaagt niet. Anders dan in de door appellante genoemde uitspraken van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:20 en 7 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3249, heeft appellante niet alle bewijsstukken uit de in 1.3 genoemde brief aan het college verstrekt. Vaststaat immers dat zij geen uitdraai van de afkoopwaarde van haar kapitaalverzekering heeft overgelegd. Daarbij ziet het nadere verzoek van het college bij de in 1.4 genoemde brief op concrete objectieve gegevens waarover appellante beschikte. Het college heeft namelijk verzocht om afschriften van een uit de eerder door appellante overgelegde bankafschriften gebleken bankrekening op naam van appellante. Anders dan appellante heeft gesteld volgt uit de Rapportage Levensonderhoud van 28 oktober 2014 niet dat het college de door appellante in reactie op de in 1.3 genoemde brief overgelegde gegevens reeds inhoudelijk heeft beoordeeld. In deze rapportage is de reden van de beëindiging van de eerder verleende bijstand opgenomen. Het in de rapportage genoemde onderzoek ziet, zoals de gemachtigde van het college ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, op de beëindiging van de bijstand per 2 juni 2014. Dat in het kader van de nadien op 12 september 2014 ingediende aanvraag mede naar aanleiding van de reden van de eerdere beëindiging van de bijstand is verzocht om nader genoemde concrete en objectieve gegevens, betekent niet dat daarmee tevens reeds een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden van de door appellante overgelegde gegevens.
4.5.
De beroepsgrond van appellante dat zij gelet op haar persoonlijke omstandigheden niet in staat was om adequaat te reageren, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Indien het onmogelijk was voor appellante om binnen de gevraagde termijn de gevraagde gegevens aan te leveren, had het op haar weg gelegen om bij het college om verlenging van de termijn te verzoeken.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het college bevoegd was de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. In wat appellante naar voren heeft gebracht met betrekking tot de wijze waarop het college van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, zijn geen omstandigheden gelegen op grond waarvan het college van die bevoegdheid redelijkerwijs geen gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD