ECLI:NL:CRVB:2016:3300
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid college om aanvraag bijstandsverlening buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 Awb
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig de gevraagde bewijsstukken heeft ingeleverd, waaronder bankafschriften en een uitdraai van de afkoopwaarde van haar kapitaalverzekering. Hierdoor kon het college niet beoordelen of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
De Raad overweegt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellante niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De Raad wijst erop dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellante niet alle benodigde gegevens heeft verstrekt. De beroepsgrond van appellante dat de overgelegde bankafschriften voldoende waren, wordt verworpen. De Raad bevestigt de beslissing van het college en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 september 2016.