Uitspraak
OVERWEGINGEN
12 mei 2014 en bij brief van 3 juni 2014 is aan de gemachtigde van appellante de vraag gesteld of zij een hoorzitting wenste. De ontvangst van deze berichten heeft de gemachtigde van appellante niet bestreden, terwijl zij in feite tot medio juli 2014 de gelegenheid heeft gehad op deze verzoeken te reageren. Hiermee heeft de gemachtigde van appellante ruimschoots de tijd gehad te reageren, maar zij heeft zij desondanks van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. In aanmerking nemend dat de brief van 3 juni 2014 als een rappel van de mail 12 mei 2014 beschouwd kan worden, heeft in deze situatie het Uwv aan zijn verplichting om appellante in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, voldaan. De omstandigheid dat enigszins is afgeweken van de gebruikelijke procedure kan daaraan geen afbreuk doen, nu de berichtgeving van het Uwv aan de gemachtigde van appellante helder en eenduidig was. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de eerste grond van hoger beroep geen doel treft.
dat ˗˗ kort samengevat ˗˗ de belastbaarheid van appellante in de toekomst geleidelijk zal verbeteren als onjuist aan te merken. Daarbij hebben die verzekeringsartsen in aanmerking genomen dat in verband met de gezinssituatie van appellante eerst in 2015 een aanvang met een behandeling zou kunnen worden gemaakt. Voor wat betreft het te verwachten behandelingsresultaat hebben zij hun standpunt inzichtelijk en voldoende gemotiveerd. In een dergelijke situatie kan niet worden gezegd dat op lange termijn geen of een geringe kans op herstel bestaat. Van de kant van appellante zijn in het geheel geen medische gegevens ingebracht ter bestrijding van de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsartsen. De Raad kan zich ter zake dan ook geheel verenigen met wat de rechtbank heeft overwogen.
BESLISSING
H. van Leeuwen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016.