ECLI:NL:CRVB:2016:3271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
15/2144 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeids- en inkomensondersteuning Wajong 2010

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante had arbeids- en inkomensondersteuning aangevraagd op basis van de Wajong 2010, maar het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat haar belastbaarheid in de toekomst zou verbeteren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv aan zijn hoorplicht heeft voldaan, omdat appellante niet heeft gereageerd op de uitnodigingen voor een hoorzitting. Daarnaast heeft de Raad de medische prognoses van de verzekeringsartsen onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van deze prognoses. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

15/2144 WWAJ
Datum uitspraak: 2 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 februari 2015, 14/2642 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2016. Appellante is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.C.P Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 1 november 2013 heeft het Uwv een formulier “Aanvraag Wajong ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten,” gedateerd 29 oktober 2013, van appellante ontvangen. Op 13 januari 2014 heeft het Uwv een participatieplan opgesteld en appellante toegezonden. Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 februari 2014 arbeids- en inkomensondersteuning ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten (Wajong 2010) toegekend, omdat appellante op die datum niet kon werken maar dit in de toekomst wel zou kunnen.
1.2.
Tegen dit besluit is namens appellante op 24 februari 2014 een op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt. Op 8 mei 2014 zijn namens appellante de gronden van het bezwaar ingediend, die blijkens de aanhef tevens gericht waren tegen het participatieplan. Vervolgens heeft het Uwv bij mail van 12 mei 2014 bij de gemachtigde van appellante naar aanleiding van de op 9 mei 2014 ontvangen gronden van bezwaar geïnformeerd of zij in deze zaak een hoorzitting wenste. Op 2 juni 2014 is namens appellante desgevraagd gereageerd op de mail van 12 mei 2014 van het Uwv, waarin gevraagd is naar de reden van de termijnoverschrijding van de bezwaren voor zover gericht tegen het participatieplan.
1.3.
Op 3 juni 2014 heeft het Uwv het bezwaar tegen het participatieplan niet-ontvankelijk verklaard. In een begeleidende brief van 3 juni 2014 heeft het Uwv laten weten dat het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2014 wel inhoudelijk zou worden overwogen. Daarbij heeft het Uwv opgemerkt dat in dat kader nog niet was vernomen of appellante al dan niet gebruik wenste te maken van een hoorzitting. Bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 januari 2014 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht wordt. In dat besluit is voorts vermeld dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid haar bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv terecht ervan is uitgegaan dat geen hoorzitting nodig was, nu tot tweemaal toe geen reactie is gegeven op de vraag of een hoorzitting op prijs werd gesteld. Tevens heeft de rechtbank onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts Lemmers en de verzekeringsarts bezwaar en beroep Bruintjes overwogen dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Dit heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van appellante, zodat zij geen aanspraak heeft op een uitkering in de zin van artikel 2:45, eerste lid, van de Wajong 2010 en een eerdere ingangsdatum van een uitkering.
3. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daartoe heeft zij, samengevat weergegeven, de volgende drie gronden aangevoerd.
3.1.
De eerste grond houdt in dat zij ten onrechte niet in staat is gesteld te worden gehoord. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij niet expliciet schriftelijk afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord, terwijl haar niet op de gebruikelijke wijze door toezending van een antwoordbrief met retourenvelop een redelijke termijn is gesteld, waarbinnen gereageerd diende te worden.
3.2.
Als tweede grond heeft appellante aangevoerd dat zij ten onrechte niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht en dat om die reden de ingangsdatum van de uitkering onjuist is. Het standpunt van het Uwv dat in de toekomst haar beperkingen zouden verminderen en zij zou kunnen werken, acht zij te speculatief.
3.3.
De derde grond houdt in dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de grief van appellante dat haar een verplichting tot medische behandeling is opgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid om te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb kan van het horen worden afgezien, indien de belanghebbende niet binnen een door het Uwv gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Bij mail van
12 mei 2014 en bij brief van 3 juni 2014 is aan de gemachtigde van appellante de vraag gesteld of zij een hoorzitting wenste. De ontvangst van deze berichten heeft de gemachtigde van appellante niet bestreden, terwijl zij in feite tot medio juli 2014 de gelegenheid heeft gehad op deze verzoeken te reageren. Hiermee heeft de gemachtigde van appellante ruimschoots de tijd gehad te reageren, maar zij heeft zij desondanks van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. In aanmerking nemend dat de brief van 3 juni 2014 als een rappel van de mail 12 mei 2014 beschouwd kan worden, heeft in deze situatie het Uwv aan zijn verplichting om appellante in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, voldaan. De omstandigheid dat enigszins is afgeweken van de gebruikelijke procedure kan daaraan geen afbreuk doen, nu de berichtgeving van het Uwv aan de gemachtigde van appellante helder en eenduidig was. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de eerste grond van hoger beroep geen doel treft.
4.2.1.
Met betrekking tot de tweede grond die in hoger beroep is aangevoerd, wordt het volgende overwogen. Artikel 2:4 van de Wajong 2010, zoals luidende ten tijde in dit geding van belang, bepaalde:
“1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
3. Onder een medisch stabiele of verslechterende situatie wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.”
4.2.2.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de beschikbare medische en overige gegevens geen aanknopingspunten bevatten om de prognose van de verzekeringsartsen
dat ˗˗ kort samengevat ˗˗ de belastbaarheid van appellante in de toekomst geleidelijk zal verbeteren als onjuist aan te merken. Daarbij hebben die verzekeringsartsen in aanmerking genomen dat in verband met de gezinssituatie van appellante eerst in 2015 een aanvang met een behandeling zou kunnen worden gemaakt. Voor wat betreft het te verwachten behandelingsresultaat hebben zij hun standpunt inzichtelijk en voldoende gemotiveerd. In een dergelijke situatie kan niet worden gezegd dat op lange termijn geen of een geringe kans op herstel bestaat. Van de kant van appellante zijn in het geheel geen medische gegevens ingebracht ter bestrijding van de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsartsen. De Raad kan zich ter zake dan ook geheel verenigen met wat de rechtbank heeft overwogen.
4.3.
Ten aanzien van de derde grond van het hoger beroep, inhoudend dat bedoelde verplichting niet had mogen worden opgelegd, wordt onder verwijzing naar het verweerschrift van het Uwv in hoger beroep overwogen dat die verplichting weliswaar wordt genoemd in het participatieplan van 13 januari 2014, maar geen onderdeel vormt van het primaire besluit van 16 januari 2014 en evenmin van het bestreden besluit. De vraag of een dergelijke verplichting (terecht) is opgelegd, kan om die reden in dit geding niet aan de orde komen.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door als I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en R.E. Bakker en
H. van Leeuwen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt

SS