ECLI:NL:CRVB:2016:3266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
15/4630 TAS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over terugvordering voorschot bij asbestslachtoffer na schadevergoeding door werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de erven van een asbestslachtoffer tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 september 2016 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/4630 TAS. De erven van de betrokkene, die in de periode van 1982 tot 1996 bij een werkgever heeft gewerkt, stelden dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) niet tot herziening van het voorschot en terugvordering van een schadevergoeding had mogen overgaan. De betrokkene had in 2013 maligne mesothelioom vastgesteld gekregen en had een voorschot van de Svb ontvangen. Na een vaststellingsovereenkomst met de werkgever, waarbij een schadevergoeding van € 16.100,- werd betaald, vorderde de Svb dit bedrag terug, omdat de betaling door de werkgever in mindering moest worden gebracht op het voorschot. De erven voerden aan dat de werkgever niet als zodanig kon worden aangemerkt en dat de Svb niet tot terugvordering had mogen overgaan. De Raad oordeelde echter dat de werkgever, in de zin van de Regeling TAS, wel degelijk als werkgever kon worden aangemerkt en dat de terugvordering terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Regeling TAS van toepassing was, waarbij de betaling door de werkgever in mindering moest worden gebracht op het voorschot, ongeacht de aard van de schadevergoeding.

Uitspraak

15/4630 TAS
Datum uitspraak: 1 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
5 juni 2015, 15/461 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [Betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J.A.H. Matthijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld
.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 april 2016 heeft mr. Matthijssen bericht dat betrokkene op 1 juli 2015 is overleden en dat de erven de procedure voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. De erven hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Matthijssen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd en K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in de periode van 1982 tot 1996 onder meer als veiligheidsman, rangeerder en lasser in dienst geweest bij de [werkgever] ([werkgever]).
1.2.
Bij betrokkene is in maart 2013 de ziekte maligne mesothelioom vastgesteld.
1.3.
Bij brief van 15 april 2013 heeft betrokkene aan de [werkgever] ([werkgever]) te kennen gegeven dat hij bij zijn werkzaamheden bij de [werkgever] met asbest in contact is gekomen en dat hij de [werkgever] aansprakelijk stelt voor de door hem als gevolg van zijn ziekte geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Verder heeft betrokkene vermeld dat hij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) heeft verzocht te bemiddelen in deze kwestie.
1.4.
Bij besluit van 9 mei 2013 heeft de Svb aan betrokkene een voorschot tot een bedrag van € 18.907,- verleend op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (Regeling TAS).
1.5.
Het IAS heeft de bemiddeling eind november 2013 beëindigd, zonder dat betrokkene en de [werkgever] tot overeenstemming waren gekomen.
1.6.
Op 18 april 2014 heeft betrokkene alsnog een vaststellingsovereenkomst gesloten met [naam groep] ([groep]), waarbij, voor zover hier van belang, partijen, in aanmerking genomen dat [groep] en/of haar bedrijfsonderdelen de aansprakelijkheid niet hebben erkend, zijn overeengekomen dat [groep] aan betrokkene een materiële schadevergoeding betaalt van € 16.100,- en dat betrokkene [groep] en al haar bedrijfsonderdelen finale en voorbehoudloze kwijting verleent van alle aanspraken op vergoeding van materiële en immateriële schade die hij ten gevolge van de ziekte maligne mesothelioom heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden.
1.7.
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft de Svb het besluit van 9 mei 2013 herzien, het voorschot vastgesteld op € 2.807,- en een bedrag van € 16.100,- van betrokkene teruggevorderd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat betrokkene de Svb niet over de
vaststellingsovereenkomst en de betaling van de schadevergoeding heeft ingelicht en dat de door betrokkene ontvangen schadevergoeding in mindering moet worden gebracht op het voorschot dat hij heeft ontvangen.
1.8.
Bij besluit van 23 januari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De erven hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij zijn van opvatting dat de Svb niet tot herziening en terugvordering had mogen overgaan.
Hiertoe hebben zij primair aangevoerd dat [groep] niet kan worden aangemerkt als werkgever. Betrokkene heeft werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst verricht voor [werkgever] Infra Services en niet voor [werkgever] Groep. [werkgever] Infra Services, een B.V. die blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel met ingang van 18 oktober 2012 is opgeheven, maakte deel uit van [groep]. [groep] was enig aandeelhouder van [werkgever] Infra Services.
[groep] en [werkgever] Infra Services kunnen niet worden vereenzelvigd. Vereenzelviging is slechts mogelijk in uitzonderlijke omstandigheden, zoals in misbruiksituaties waarbij de rechtspersoonlijkheid is gebruikt voor het frustreren van rechtsregels. Ten aanzien van deze vereenzelviging is onder meer gewezen op de arresten van de Hoge Raad van 13 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7480) en 1 december 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA8722).
Subsidiair hebben de erven aangevoerd dat de betaling door [groep] een materiële schadevergoeding betreft en het voorschot een immateriële schadevergoeding betreft. In dit verband is er tevens op gewezen dat de Regeling TAS in dit opzicht ongunstiger is dan de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom (Regeling TNS), waardoor sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Regeling TAS luidde, voor zover hier en ten tijde van belang, als volgt:
“Artikel 1: Begripsbepalingen
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
e. werknemer: degene die voor een natuurlijke of rechtspersoon arbeid in Nederland verricht of heeft verricht krachtens een Nederlandse publiekrechtelijke aanstelling of krachtens een arbeidsovereenkomst waarop Nederlands recht van toepassing is of was;
f. werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon, bedoeld in onderdeel e;
(…)
Artikel 6a: Voorwaarden recht op een voorschot
De werknemer die op het moment van de aanvraag in leven is en bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld heeft recht op een voorschot, indien:
a. hij aannemelijk heeft gemaakt dat het maligne mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid als werknemer;
b. hij geen betaling in verband met de blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van die arbeid en het daardoor veroorzaakte maligne mesothelioom van de werkgever heeft ontvangen, dan wel in verband daarmee een bedrag heeft ontvangen dat lager is dan
€ 18.907,- ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet;
c. hij zich verplicht tot medewerking aan bemiddeling door het instituut asbestslachtoffers tussen hem en de werkgever om de schade vergoed te krijgen en, met inachtneming van onderdeel d, tot medewerking om de schade zo nodig langs gerechtelijke weg vergoed te krijgen;
d. hij de SVB een onherroepelijke volmacht als bedoeld in artikel 74 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft verleend om zo nodig de immateriële schade langs gerechtelijke weg te verhalen tot een bedrag zoals is overeengekomen in het convenant tot oprichting van het instituut asbestslachtoffers;
e. hij de SVB een onherroepelijke volmacht als bedoeld in artikel 74 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft verleend om de immateriële schadevergoeding namens hem van de werkgever te innen, teneinde dit te verrekenen met het verleende voorschot;
f. hij, na ontvangst van de schadevergoeding van de werkgever, het voorschot voor het geheel of, wanneer de schadevergoeding lager is dan het verleende voorschot, het voorschot voor dat deel aan de SVB terugbetaalt, indien geen gebruik wordt gemaakt van de volmacht, bedoeld in onderdeel d, en
g. hij aan de SVB onverwijld mededeling doet van ontvangst van de schadevergoeding, bedoeld in onderdeel f.
Artikel 12: Herziening, intrekking en terugvordering
1. De SVB herziet een besluit tot toekenning van de eenmalige uitkering of het voorschot of trekt dat in indien degene aan wie de eenmalige uitkering of het voorschot is toegekend:
a. nadien alsnog een betaling heeft ontvangen waarmee rekening zou zijn gehouden bij de vaststelling van het recht op de eenmalige uitkering of het voorschot, of
b. de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a, onderdelen c, f en g, 9 en 9a niet of niet behoorlijk zijn nagekomen en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de eenmalige uitkering of het voorschot.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de SVB besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
3. De eenmalige uitkering of het voorschot die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt van degene aan wie de eenmalige uitkering of het voorschot is toegekend teruggevorderd.”
4.2.
De primaire stelling van de erven, dat de Svb niet tot herziening van het voorschot en terugvordering van € 16.100,- had mogen overgaan omdat de betaling door [groep] niet kan worden aangemerkt als een betaling door de werkgever van betrokkene, treft geen doel. Hoewel de tekst van artikel 1, aanhef en onder e en f, van de Regeling TAS steun biedt aan de stelling van de erven, kan een strikt tekstuele uitleg van het begrip ‘werkgever’ in dit geval niet bepalend zijn, nu die tot een uitkomst zou leiden die haaks staat op de bedoeling van de Regeling TAS.
4.2.1.
Uit de Toelichting op de Regeling TAS (Staatscourant 24 januari 2000, nr. 16) blijkt het volgende. De doelstelling van de regeling is om asbestslachtoffers, die vanwege een onvindbare of failliete werkgever of vanwege het verstrijken van de verjaringstermijn een vordering niet geldend kunnen maken, een financiële tegemoetkoming in de geleden immateriële schade toe te kennen. Deze eenmalige tegemoetkoming is te beschouwen als een uiting van maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van de asbestslachtoffers. De regeling beoogt een vangnet te zijn en is niet bedoeld als een alternatief voor een civiele rechtsgang, een schikking of andere wijze van geschilbeslechting tussen asbestslachtoffer en werkgever.
4.2.2.
In 2002 is de Regeling TAS gewijzigd en uitgebreid met een voorschotregeling
(artikel 6a en volgende). Uit de Toelichting (Staatscourant 20 december 2002 nr. 246) blijkt dat het doel van het voorschot is erin te voorzien dat de betrokken asbestslachtoffers bij leven enige erkenning krijgen, vooruitlopend op een schadevergoeding door de aansprakelijke werkgever via bemiddeling of langs gerechtelijke weg. De regeling blijft qua karakter een vangnetregeling, waarbij de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever vooropstaat. Degene die een voorschot ontvangt, is verplicht mee te werken aan het verkrijgen van een schadevergoeding door de werkgever en moet na ontvangst van een schadevergoeding van de werkgever het voorschot geheel, of indien de schadevergoeding lager is dan het verleende voorschot, het voorschot voor dat deel terugbetalen aan de Svb.
4.2.3.
Nu [groep] zich vanwege het voormalig dienstverband van betrokkene met NS Infra Services verantwoordelijk heeft geacht, in die zin dat aan betrokkene in verband met de ziekte maligne mesothelioom een bedrag van € 16.100,- is toegekend, dient [groep], gelet op de bedoeling van de Regeling TAS, als werkgever in de zin van de Regeling TAS te worden aangemerkt. De arresten van de Hoge Raad, waarnaar de erven hebben verwezen, zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaak op grond van de Regeling TAS niet van belang.
4.3.
De subsidiaire stelling van de erven, dat de Svb niet tot herziening en terugvordering had mogen overgaan omdat [groep] een materiële schadevergoeding heeft verleend en het voorschot een immateriële schadevergoeding is, treft evenmin doel. Uit artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling TAS in verbinding met artikel 6a, aanhef en onder b, van de Regeling TAS volgt dat een betaling door de werkgever, in verband met de blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid en het daardoor veroorzaakte maligne mesothelioom, in mindering dient te worden gebracht op het ontvangen voorschot, ongeacht de vorm waarin de betaling door de werkgever is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet. Dat de eenmalige uitkering alsmede het voorschot als bedoeld in de Regeling TAS als een immateriële schadevergoeding wordt aangemerkt, maakt dit niet anders. Daargelaten of de Regeling TNS in dit opzicht gunstiger is dan de Regeling TAS, kan de stelling van de erven dienaangaande niet slagen, reeds omdat in dit geval de Regeling TAS van toepassing is en niet de Regeling TNS.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke

HD