ECLI:NL:CRVB:2016:3263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
15/4162 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inroostering vrijwillig brandweerman en verplichtingen onder Roostervoorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrijwillig brandweerman tegen het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. De appellant, die sinds 1983 als vrijwillig brandweerman werkzaam is, heeft vanaf eind 2010 geen kazernediensten meer verricht. Dit kwam door een grotere inzet van beroepspersoneel en zijn beperkte beschikbaarheid. De appellant heeft verzocht om inroostering voor kazernediensten en betaling van een vergoeding met terugwerkende kracht, maar het bestuur heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de appellant niet langer verplicht was om kazernediensten te verrichten, omdat hij op grond van de Roostervoorwaarden 2011-2013 was ontheven van deze verplichting. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn beschikbaarheid op te geven voor de resterende kazernediensten. Hierdoor bestond er geen verplichting voor het bestuur om hem in te roosteren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken op 1 september 2016. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

15/4162 AW
Datum uitspraak: 1 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 april 2015, 14/3370 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Vis hoger beroep ingesteld.
Mr. J.H.M. Huizinga, advocaat, heeft namens het bestuur een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vis. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Huizinga, A. Muilwijk en mr. J.L.H.E. van de Watering.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1959, is voltijds werkzaam als [naam functie]. Daarnaast was hij vanaf 1 augustus 1983 aangesteld als vrijwillig brandweerman bij de gemeentebrandweer [woonplaats] en later bij de Brandweer [naam brandweer], waar onder andere de kazerne [woonplaats] onder viel. In september 2005 heeft de Brandweer [naam brandweer] bij korpsorder 45 aan onder meer de vrijwilligers in [woonplaats] de verplichting opgelegd om ten minste 12 en maximaal 24 kazernediensten per jaar te verrichten. Deze diensten werden per kwartaal vooraf ingeroosterd.
1.2.
In 2006 is de Gemeenschappelijke Regeling Voor de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) tot stand gekomen. De Brandweer [naam brandweer] is in het openbaar lichaam VRR opgegaan. Vanaf 1 juli 2007 heeft het bestuur appellant bij de VRR aangesteld in vaste dienst als manschap in de rang van [naam rang], District [naam brandweer].
1.3.
Door veranderingen in de organisatie van de Brandweer van de VRR, waaronder een grotere inzet van beroepspersoneel bij de kazerne [woonplaats] en daardoor een afname van beschikbare kazernediensten voor vrijwilligers, in combinatie met de beperkte beschikbaarheid van appellant wegens zijn werkzaamheden als [naam functie] en zijn beperkte bereikbaarheid per mobiele telefoon, heeft hij vanaf het laatste kwartaal van 2010 geen kazernediensten meer gedraaid.
1.4.
Op 21 februari 2013 heeft appellant het bestuur met een beroep op korpsorder 45 verzocht om inroostering in de kazernediensten en betaling met terugwerkende kracht tot eind 2010 van de vergoeding gebaseerd op het gemiddelde van de kazernediensten die hij tot dan toe verrichtte.
1.5.
Bij besluit van 15 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 8 april 2014, heeft het bestuur deze verzoeken afgewezen. Het bestuur heeft erop gewezen dat, zoals in een overleg op 3 mei 2013 al met appellant was besproken, korpsorder 45 is overgegaan in de regeling Roostervoorwaarden 2011 t/m 2013 van het brandweerpersoneel van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond (Roostervoorwaarden 2011-2013) en het Uitvoeringsreglement artikel 7 Roostervoorwaarden 2011-2013 (Uitvoeringsreglement). De verplichte inroostering voor kazernediensten is omgezet in een vrijwillige. De teruggang in kazernediensten is voornamelijk ontstaan door keuzes van appellant; hij heeft verzoeken om zijn beschikbaarheid op te geven merendeels onbeantwoord gelaten, omdat hij geen tijdstippen zag waarop hij beschikbaar kon zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestuur, gelet op korpsorder 45, verplicht is om hem ten minste 12 kazernediensten per jaar te laten draaien, dat het bestuur hem niet van deze verplichting heeft ontheven en dat het niet aan hemzelf is te wijten dat hij vanaf eind 2010 geen kazernediensten meer heeft gedraaid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant te kennen gegeven dat het hoger beroep alleen nog betrekking heeft op de inroostering en niet langer op de betaling van een vergoeding.
4.2.
Het bestuur heeft terecht vastgesteld dat voor de inroostering ten tijde hier van belang niet korpsorder 45 van de Brandweer [naam brandweer] van toepassing is, maar de Roostervoorwaarden 2011-2013. Op grond van artikel 7 van de Roostervoorwaarden 2011-2013 gold voor vrijwilligers van categorie II, waartoe appellant behoort, een verplichting tot het verrichten van aanwezigheidsdiensten. In het Uitvoeringsreglement is deze verplichting nader uitgewerkt. Op grond van punt 4 van dit reglement bedraagt het aantal te verrichten kazernediensten op jaarbasis gemiddeld 12 maal een 24-uurs of 24 maal een 12-uurs aanwezigheidsdienst. Punt 6 van het Uitvoeringsreglement bepaalt dat de vrijwilliger wordt ontheven van deze verplichting als er niet voldoende aanwezigheidsdiensten worden aangeboden aan de vrijwilliger om dit aantal te behalen.
4.3.
Vast staat dat appellant vanaf eind 2010, als gevolg van een grotere inzet van beroepspersoneel bij de kazerne [woonplaats] en de daaruit volgende afname van beschikbare kazernediensten voor vrijwilligers, niet langer is gehouden aan de verplichting tot het verrichten van kazernediensten. Het bestuur heeft er in dit verband op gewezen dat appellant op grond van punt 6 van het Uitvoeringsreglement van die verplichting is ontheven. Dat appellant hierover geen besluit heeft ontvangen, zoals hij heeft aangevoerd, doet niet af aan het feit dat het bestuur hem niet langer heeft gehouden aan de verplichting kazernediensten te verrichten. Wat hiervan verder ook zij, dit laat onverlet dat het ook voor appellant nog steeds mogelijk was en is om op de daarvoor geëigende en voor hem kenbare wijze zijn beschikbaarheid op te geven voor de voor vrijwilligers resterende en vrijkomende kazernediensten. Wanneer appellant van die mogelijkheid geen gebruik maakt, bestaat echter geen verplichting voor het bestuur om appellant in te roosteren.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S. Munneke

RH