ECLI:NL:CRVB:2016:3208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving sinds 6 maart 2006 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat appellante en haar zoon werkzaamheden verrichtten bij een bedrijf, heeft de gemeente Amstelveen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante op geld waardeerbare arbeid verrichtte, die zij niet had gemeld bij het college. Hierdoor heeft het college besloten de bijstand van appellante in te trekken en terug te vorderen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De Raad heeft vastgesteld dat appellante wel degelijk werkzaamheden heeft verricht, zoals het helpen bij het buffet en het uitdelen van hapjes. De Raad oordeelt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze werkzaamheden niet te melden.
De Raad heeft echter ook geoordeeld dat het college de bijstand niet zonder meer kan intrekken, omdat het recht op bijstand kan worden vastgesteld op basis van de openingstijden van het bedrijf en de werkzaamheden die appellante heeft verricht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op bijstand opnieuw moet worden vastgesteld. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellante.