ECLI:NL:CRVB:2016:3207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- G.M.G. Hink
- A.M.C. de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting na intrekking bijstandsrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting is afgewezen. Appellant ontving sinds 9 februari 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand en huurde sinds 11 juli 2014 zelfstandige woonruimte. Op 24 juli 2014 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten van € 653,55. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft echter de bijstand van appellant met ingang van 8 juli 2014 ingetrokken, omdat hij onvoldoende inlichtingen had verstrekt. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen omdat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en uit het inkomen moeten worden betaald.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door de intrekking van zijn bijstandsrecht geruime tijd geen inkomsten heeft gehad en daardoor niet in staat was om te reserveren voor de inrichtingskosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de kosten van verhuizing en inrichting in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was te reserveren voor de kosten, en de intrekking van de bijstand doet hier niet aan af. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.