ECLI:NL:RBZWB:2018:5165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB 18_1647
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2018 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres, bijgestaan door haar advocaat mr. B.A. Fijma, heeft aangevoerd dat er een noodsituatie was die bijzondere bijstand rechtvaardigde, maar het college stelde dat de inrichtingskosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat eiseres had moeten reserveren voor deze kosten.

Tijdens de zitting op 17 juli 2018 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. Eiseres heeft gesteld dat haar gezondheidstoestand en de acute noodsituatie thuis, veroorzaakt door de ziekte van haar vader, haar in staat hebben gesteld om niet te reserveren voor de verhuizing. Het college heeft echter betoogd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toekenning van bijzondere bijstand rechtvaardigden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar medische situatie en dat het ontbreken van reserveringsruimte geen bijzondere omstandigheid is volgens de geldende rechtspraak. De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eiseres over het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de situatie van haar ouders niet vergelijkbaar was met die van eiseres. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/1647 PW

uitspraak van 29 augustus 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.A. Fijma, advocaat te Zwijndrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2018 (bestreden besluit) van het college over de weigering haar bijzondere bijstand toe te kennen op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.H.J. Aarts.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft op 15 december 2017 gevraagd haar bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van woninginrichting.
Bij besluit van 24 januari 2018 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert in beroep aan dat de gemeente wel de noodsituatie erkent maar daar vervolgens niets mee doet. Verder wijst eiseres op de gronden die zij in de bezwaarproce-dure heeft ingediend. In aanvulling daarop stelt eiseres dat er een dringende reden was om te verhuizen, namelijk haar gezondheidstoestand. Er was destijds sprake van een acute noodsituatie omdat er blijvend ernstig psychisch letsel dreigde gezien de zeer gespannen situatie thuis (haar vader is ernstig ziek). Ten slotte is zij niet in staat is geweest geld te reserveren gelet op haar minimum inkomen dat beneden het bestaansminimum ligt.
3. Het college stelt dat de inrichtingskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Eiseres wordt geacht deze kosten te kunnen betalen uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering vooraf dan wel gespreide betaling achteraf. Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden, is verlening van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten mogelijk. Het college stelt dat eiseres had moeten reserveren voor haar verhuizing. Er is volgens het college geen sprake van bijzondere omstandigheden.
4. Het wettelijk kader in deze zaak is als volgt.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het dagelijks bestuur van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer is dan de bijstandsnorm.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de Participatiewet wordt de bijstand om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet voert het college beleid. Dat is neergelegd in de Beleidsregels Bijzondere Bijstand 2017 (Beleidsregels).
In artikel 19, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald, voor zover van belang, dat indien de belanghebbende vanuit een niet verwijtbare situatie beschikt over onvoldoende draagkracht voor de betaling van inrichtingskosten en redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten, hiervoor bijzondere bijstand kan worden verleend.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Partici-patiewet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:883).
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRVB worden de kosten van woninginrichting tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstands-verlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016: 3207).
5.2.
In geschil is dan ook of de inrichtingskosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5.2.1
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Eiseres heeft niet met concrete en objectiveerbare medische gegevens aannemelijk gemaakt dat haar medische situatie toekenning van bijzondere bijstand noodzakelijk maakte. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij voor de inrichtingskosten niet heeft kunnen reserveren of dat gespreide betaling achteraf niet tot de mogelijkheden heeft behoord. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte is volgens vaste rechtspraak van de CRvB geen bijzondere omstandig-heid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (zie opnieuw de hierboven in punt 5.1 genoemde uitspraak van de CRvB van 8 maart 2016). De beroepsgronden van eiseres slagen dus niet.
5.3
Met betrekking tot de ter zitting nog aangevoerde beroepsgrond dat het college in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat de ouders van eiseres wel bijzondere bijstand voor hun verhuizing hebben ontvangen, overweegt de rechtbank het volgende. De situatie van de ouders van eiseres, die om medische redenen moesten verhuizen naar een andere, adequate woning, is naar het oordeel van de rechtbank niet te vergelijken met de situatie van eiseres die voor het eerst op zichzelf ging wonen. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.