In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2018 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres, bijgestaan door haar advocaat mr. B.A. Fijma, heeft aangevoerd dat er een noodsituatie was die bijzondere bijstand rechtvaardigde, maar het college stelde dat de inrichtingskosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat eiseres had moeten reserveren voor deze kosten.
Tijdens de zitting op 17 juli 2018 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. Eiseres heeft gesteld dat haar gezondheidstoestand en de acute noodsituatie thuis, veroorzaakt door de ziekte van haar vader, haar in staat hebben gesteld om niet te reserveren voor de verhuizing. Het college heeft echter betoogd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toekenning van bijzondere bijstand rechtvaardigden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar medische situatie en dat het ontbreken van reserveringsruimte geen bijzondere omstandigheid is volgens de geldende rechtspraak. De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eiseres over het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de situatie van haar ouders niet vergelijkbaar was met die van eiseres. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.