ECLI:NL:CRVB:2016:3204
Centrale Raad van Beroep
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 23 februari 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere had vernietigd. De aanleiding voor de intrekking was een melding van de ex-partner van appellante, die aangaf dat zij al een jaar samenwoonde in een andere gemeente. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente, waaruit bleek dat appellante haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen. Het college besloot daarop de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 800,- terug te vorderen.
De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt anders. De Raad stelt vast dat appellante vanaf 1 juli 2013 niet meer op het uitkeringsadres woonde en dat zij het college niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van haar veranderde woon- en verblijfsituatie. De Raad concludeert dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep gegrond en herroept het besluit van 16 september 2013, waarbij de bijstand met ingang van 1 oktober 2010 wordt ingetrokken. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 1.984,-.