ECLI:NL:CRVB:2016:3199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand wegens onduidelijke woon- en verblijfsituatie en rechtmatigheid huisbezoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellant had zich op 20 februari 2014 gemeld voor bijstand, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij onvoldoende informatie had verstrekt over zijn woon- en verblijfsituatie. De gemeente Boxmeer had twijfels over de juistheid van de door appellant verstrekte gegevens, wat leidde tot een huisbezoek op 13 maart 2014. Tijdens dit huisbezoek gedroeg appellant zich agressief, wat de rapporteurs deed besluiten het huisbezoek voortijdig te beëindigen. Appellant stelde dat hij op het opgegeven adres woonde, maar de gemeente had twijfels, onder andere omdat er meerdere volwassenen op dat adres stonden ingeschreven en appellant niet kon uitleggen waar zijn broer verbleef.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er voldoende aanleiding was voor de gemeente om nadere informatie te verlangen over de woonsituatie van appellant. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.