ECLI:NL:CRVB:2016:3198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
15/1430 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2004 uitgevallen is door lichamelijke en psychische problemen, ontving een WGA-uitkering die na herbeoordeling in 2007 werd voortgezet. In 2012 werd appellant onderzocht door psychiater J.H.M. van Laarhoven, die concludeerde dat er geen psychiatrisch toestandsbeeld aanwezig was. De verzekeringsarts heeft op basis van dit rapport beperkingen vastgesteld, maar appellant betwist deze bevindingen en stelt dat er ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten aanzien van zijn persoonlijk en sociaal functioneren. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen niet onjuist zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1430 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2015, 14/246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 augustus 2016
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld. Mr. B. Arabaci, opvolgend gemachtigde, heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden en een nadere reactie ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Namens appellant is
mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als [naam functie] en is op 22 oktober 2004 uitgevallen in verband met lichamelijke en psychische problemen. Met ingang van 20 oktober 2006 is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is na herbeoordeling in september 2007 onveranderd voortgezet en met ingang van 20 april 2009 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 12 september 2012 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft aanleiding gezien appellant te laten onderzoeken door psychiater J.H.M. van Laarhoven. In het rapport van 28 november 2012 heeft Van Laarhoven geconcludeerd dat er bij appellant volgens de DSM-IV classificatie geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld. Ook kan er evenmin een persoonlijkheidsstoornis, psychotische stoornis, stemmingsstoornis of angststoornis worden vastgesteld. Er kunnen naar zijn mening geen beperkingen op psychisch gebied worden vastgesteld. Met inachtneming van het rapport van Van Laarhoven heeft de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2013 alleen beperkingen neergelegd ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen in verband met een in het verleden doorgemaakte calcaneus fractuur aan de linkervoet en cardiale klachten. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd die appellant geacht wordt te kunnen vervullen.
1.3.
Bij besluit van 16 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 27 maart 2013 bepaald is op 54%.
1.4.
Na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 3 december 2013
(bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig en de medische belastbaarheid op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd geacht. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan de bevindingen van de verzekeringsartsen te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank vermeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport heeft aangegeven dat bij het item 4:14 van de FML (tillen en dragen) weliswaar de normaalwaarde is vermeld (welke een uitloop kent boven de 15 kg), maar dat het, in combinatie met het bij item 4:16 vermelde maximum van 15 kg – beter is en ook om verwarring te voorkomen – om ook bij dit item 15 kg als maximum op te nemen. Daarbij acht de rechtbank voorts nog van belang dat het Uwv een onderzoek heeft laten verrichten door een psychiater, die appellant onderzocht heeft en ten aanzien van zijn bevindingen een helder rapport heeft opgesteld. Betreffende de in beroep ingebrachte informatie van
psychiater P.B. Boswinkel van 24 juli 2014 heeft de rechtbank overwogen dat daaruit niet blijkt dat deze betrekking heeft op de datum in geding. Voor het overige heeft appellant de door hem geclaimde verdergaande (psychische) klachten niet onderbouwd met nadere medische stukken. Over de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv voldoende gemotiveerd hebben dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Daarbij heeft de rechtbank de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in diens rapport van 22 september 2014 onderschreven, te weten dat er in één functie ten aanzien van het item trappenlopen een overschrijding is van het aantal op en af te lopen traptreden, maar dat dit gecompenseerd wordt doordat de frequentie van het traplopen zeer beperkt is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de door hem in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden gehandhaafd en in het bijzonder aangevoerd dat in de geldende FML ten onrechte ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren geen beperkingen zijn opgenomen. Onder overlegging van brieven van zijn behandelend psychiater Boswinkel van 15 januari 2016 en van de huisarts van 24 november 2015 stelt appellant dat hieruit blijkt dat hij lijdt aan een chronische depressie en dat hij ook op de datum in geding al psychische klachten had. Ten onrechte heeft het Uwv voorts geen urenbeperking aangenomen nu zowel de huisarts als de behandelend psychiater bevestigen dat hij energetisch beperkt is. Appellant is voorts van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn wegens zijn lichamelijke en psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2016 ingezonden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd – in essentie een herhaling van de eerdere gronden – geeft geen aanleiding tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. De rechtbank heeft toereikend gemotiveerd dat een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat uit nader ingezonden informatie van de behandelend psychiater Boswinkel niet kan worden opgemaakt dat de diagnose en bevindingen van Van Laarhoven althans per de datum in geding onjuist zijn.
4.2.
Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde informatie van 15 januari 2016 van psychiater Boswinkel en van 24 november 2015 van huisarts H.M. van Amersfoort heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het rapport van 20 april 2016 voldoende gemotiveerd te kennen gegeven dat deze stukken, mede omdat zij geen betrekking hebben op de datum in geding, geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen. Dat appellant vanaf 2005 kampte met depressieve klachten was de verzekeringsartsen bekend, maar ten tijde van de psychiatrische expertise was de stemming euthym, dus niet evident depressief. In reactie op de ongunstige prognose waarvan volgens Boswinkel sprake is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw verwezen naar de expertise van Van Laarhoven en opgemerkt dat er overigens in het verleden verbetering was opgetreden in de psychiatrische problematiek, want de behandelingen en medicatie waren gestopt sinds 2010. In 2012 was er sprake van een terugval, die is behandeld met medicatie. De medische gegevens die de huisarts nu in de brief van 24 november 2015 heeft opgenomen komen overeen met de inhoud van zijn brief van
18 juni 2013 die door de verzekeringsarts bij de beoordeling is meegenomen. Van een medische indicatie voor een urenbeperking is geen sprake, niet voor elk afzonderlijk medisch probleem en ook niet de – gestelde – combinatie van problemen. De beschikbare medische gegevens geven geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat met de FML van 23 januari 2013, die is aangevuld met een toelichting op het item tillen of dragen, in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellant. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van wikkelaar (SBC-code 267050), productiemedewerker (SBC-code 111180) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) in medisch opzicht geschikt zijn. De (bezwaar)arbeidsdeskundigen hebben in de rapporten van 10 april 2013, 28 november 2013 en 22 september 2014, mede naar aanleiding van de bezwaren van appellant, naar behoren gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De in hoger beroep aangevoerde arbeidsdeskundige bezwaren van appellant betreffen overigens voor een belangrijk deel items waarop hij in de FML van 23 januari 2013 niet beperkt is geacht.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem
GdJ