ECLI:NL:CRVB:2016:319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijstand met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van bijstand met terugwerkende kracht op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten, die bijstand hadden aangevraagd, stelden dat zij door het UWV op het verkeerde been waren gezet en daardoor niet eerder een aanvraag om bijstand hadden ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten zich op 4 mei 2012 hebben gemeld voor bijstand, terwijl zij op 30 mei 2012 de aanvraag indienen met een gewenste ingangsdatum van 14 oktober 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft bij besluit van 21 juni 2012 bijstand toegekend vanaf 4 mei 2012, maar niet met terugwerkende kracht. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep gingen.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat volgens de WWB bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, en dat er geen bijstand verleend wordt voor een periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Appellanten voerden aan dat zij door het college waren afgehouden van het indienen van een aanvraag, maar de Raad vond geen bewijs voor deze claim. De Raad concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij door het UWV of het college op het verkeerde been waren gezet. De keuze om te wachten op de beslissing over de WAO-uitkering van appellant werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.