ECLI:NL:CRVB:2016:3170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
15/7017 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onkostenvergoeding bij ambtenaren; toetsing van bevoegdheid en redelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een onkostenvergoeding die aan appellant was uitbetaald. Appellant, werkzaam bij de rechtbank Noord-Nederland, ontving naast zijn salaris een algemene onkostenvergoeding op basis van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) en de Regeling algemene onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren. Het bestuur van de rechtbank had op 20 mei 2015 en later op 15 september 2015 besloten om een bedrag van € 850,29 terug te vorderen, omdat appellant te veel onkostenvergoeding had ontvangen door een administratieve omissie. De Raad heeft vastgesteld dat de afdelingsvoorzitter van de rechtbank in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit had genomen, maar dat dit bevoegdheidsgebrek niet tot schending van de belangen van appellant had geleid.

De Raad heeft verder overwogen dat de bevoegdheid tot terugvordering van de onkostenvergoeding discretionair is en dat het bestuursorgaan deze bevoegdheid terughoudend moet toetsen. Appellant had redelijkerwijs kunnen weten dat hij te veel onkostenvergoeding ontving, aangezien de hoogte van de onkostenvergoeding eenvoudig te controleren was. De Raad concludeert dat het bestuur bevoegd was om de onverschuldigd betaalde onkostenvergoeding terug te vorderen en dat het beroep van appellant ongegrond is verklaard. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het bestuur onredelijk heeft gehandeld bij de terugvordering.

Uitspraak

15/7017 AW
Datum uitspraak: 25 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het bestuur van de rechtbank Noord-Nederland (bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur van 15 september 2015, kenmerk S2015.118.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 juli 2016. Beide partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij het [naam werkgever] ([werkgever]). Hij ontving naast zijn salaris een algemene onkostenvergoeding ingevolge artikel 7 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) en de Regeling algemene onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren (Regeling).
1.2.
Vanaf 1 april 2011 was appellant op detacheringsbasis vanuit het [werkgever] werkzaam als [naam functie] bij de rechtsvoorganger van de rechtbank Noord-Nederland. Op 1 april 2012 is appellant benoemd als [naam functie] en op 1 april 2014 als [functie B] bij die rechtbank. De hoogte van de algemene onkostenvergoeding is bij zijn benoeming tot [naam functie] en tot
[functie B] niet aangepast.
1.3.
Bij besluit van 20 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 september 2015 (bestreden besluit), heeft het bestuur van appellant een bedrag van € 850,29 teruggevorderd, omdat tot juni 2015 aan appellant vanwege een administratieve omissie teveel algemene onkostenvergoeding aan appellant is betaald. Omdat niet door toedoen van appellant onverschuldigd is betaald, is de periode waarover de onverschuldigde betaalde onkostenvergoeding is teruggevorderd beperkt tot twee jaar vóór juni 2015.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Vastgesteld wordt dat de afdelingsvoorzitter van de rechtbank in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zowel het besluit van 20 mei 2015 als het bestreden besluit namens het bestuur heeft genomen. Nu het bestuur bij brief van 2 juni 2016 het bestreden besluit voor zijn rekening heeft genomen kan dit bevoegdheidsgebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, aangezien appellant door dit gebrek niet in zijn belangen is geschaad.
2.2.
De bevoegdheid tot terugvordering van de algemene onkostenvergoeding is van discretionaire aard en het gebruik ervan moet terughoudend worden getoetst.
2.3.
Indien de bezoldiging (in casu: algemene onkostenvergoeding) niet door toedoen van de (gewezen) ambtenaar onverschuldigd is betaald, maar het hem wel redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel ontving, brengen het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van evenredige belangenafweging mee dat het bestuursorgaan in het algemeen slechts gedurende een termijn van twee jaar na de dag van de uitbetaling gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om wat aan de (gewezen) ambtenaar onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Zie de uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2734.
2.4.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Brra wordt aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, die is aangesteld of aangewezen voor een al dan niet volledige arbeidsduur, als tegemoetkoming in de algemene kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, een algemene onkostenvergoeding toegekend. In de bij de op het zesde lid van artikel 7 van het Brra gebaseerde Regeling behorende bijlage zijn, overeenkomstig de in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bedoelde indeling, de hoogten van de algemene onkostenvergoeding van de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die zijn aangesteld voor een volledige arbeidsduur, vermeld.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de algemene onkostenvergoeding ingevolge artikel 7 van het Brra en de Regeling (hierna: onkostenvergoeding) van appellant gedurende in ieder geval twee jaar vóór juni 2015 te hoog is vastgesteld. Appellant betoogt dat het hem redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hij te veel aan onkostenvergoeding heeft ontvangen, met name omdat hij vanwege de berichtgeving van het bestuur omtrent zijn rechtspositie ten tijde van zijn benoemingen als [naam functie] en [functie B] geen aanleiding had de hoogte van de onkostenvergoeding te controleren en omdat het slechts om enkele tientallen euro’s per maand verschil ging.
2.6.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4728) mag van een betrokkene een aanzienlijke mate van oplettendheid worden verwacht bij het controleren van afrekeningen en specificaties.
2.7.
Uit artikel 7 van het Brra, de Regeling en de daarbij behorende bijlage volgt dat de onkostenvergoeding van een rechterlijk ambtenaar verbonden is aan de vervulling van het betreffende ambt. In de bij de Regeling behorende bijlage staat exact de hoogte van de onkostenvergoeding per ambt per maand en/of per jaar vermeld. Op eenvoudige wijze is dan ook de hoogte van de onkostenvergoeding vast te stellen waarop appellant als [naam functie] of [functie B] per maand aanspraak heeft. Appellant had dan ook bij het controleren van zijn salarisspecificaties moeten onderkennen dat de onkostenvergoeding niet conform de Regeling is uitbetaald. Dat appellant de onkostenvergoeding niet heeft gecontroleerd bij verandering van zijn ambt dient voor zijn rekening en risico te komen. Daaraan doet niet af dat de berichtgeving van het bestuur aan appellant omtrent zijn rechtspositie ten tijde van de ambtswijzigingen appellant geen aanleiding gaven tot deze controle, wat daar verder overigens ook van zij. De Raad komt dan ook tot het oordeel dat appellant bij enige oplettendheid redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel onkostenvergoeding ontving, ook al ging het om een verschil van enkele tientallen euro’s. Het bestuur was dan ook bevoegd tot terugvordering van wat twee jaar vóór juni 2015 onverschuldigd aan appellant aan onkostenvergoeding is betaald. De Raad stelt vast dat appellant de hoogte van het teruggevorderde bedrag als zodanig niet heeft betwist.
2.8.
De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het bestuur bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit de onverschuldigd betaalde onkostenvergoeding terug te vorderen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel.
3. Het vorenstaande betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J.L. Meijer

HD