ECLI:NL:CRVB:2016:3150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstand en terugvordering op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Diemen heeft op 3 september 2013 de bijstand van appellant ingetrokken met terugwerkende kracht naar 11 mei 2012, omdat zijn inkomsten het bijstandsbedrag overstegen. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Vervolgens heeft het college op 18 juni 2014, na bezwaar, de kosten van verleende bijstand over de periode van 11 mei 2012 tot en met 30 april 2013 teruggevorderd, tot een bedrag van € 8.536,07 bruto. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat hij in moeilijke psychische omstandigheden verkeerde, waardoor hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkingsbesluit. Hij heeft ook gesteld dat het college van terugvordering had moeten afzien vanwege zijn financiële situatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het intrekkingsbesluit, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad heeft verder vastgesteld dat de omstandigheden die appellant heeft aangevoerd, zoals zijn psychische toestand en financiële situatie, niet voldoende zijn om te concluderen dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de WWB en naar eerdere rechtspraak over dringende redenen. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.