ECLI:NL:CRVB:2016:3136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering persoonsgebonden budget en dwangsom bij te trage besluitvorming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend. Appellante had in 2010 een pgb van € 44.900,76 ontvangen, maar het Zorgkantoor West-Babant had dit bedrag in 2012 vastgesteld op € 23.853,04, waarbij een terugvordering van € 17.017,75 was ingesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de dwangsom voor te trage besluitvorming vastgesteld op € 1.260,-, maar appellante stelde dat deze dwangsom niet correct was berekend en dat er wettelijke rente over verschuldigd was.
De Raad heeft vastgesteld dat de vaststellingen van het recht op het pgb en de terugvorderingen in rechte onaantastbaar zijn geworden. Het beroep van appellante op verjaring werd afgewezen, omdat de vordering pas bij het vaststellingsbesluit voor het jaar 2010 was vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor wettelijke rente verschuldigd was over de dwangsom, omdat het Zorgkantoor niet tijdig had beslist op het bezwaar van appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het verzoek om schadevergoeding was afgewezen en heeft bepaald dat het Zorgkantoor de wettelijke rente moet vergoeden.
De uitspraak bevestigt dat de Centrale Raad van Beroep de eerdere beslissing van de rechtbank gedeeltelijk herstelt en dat appellante recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente over de verbeurde dwangsom. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om het Zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.