In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in juli 2013 21 jaar is geworden, verzocht om loskoppeling van de aanvullende beurs van het inkomen van zijn vader. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de ouderlijke onderhoudsverplichting op dat moment nog van toepassing was. De rechtbank had de minister in het gelijk gesteld, en de appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de loskoppeling terecht was vastgesteld op 1 juli 2013, de datum waarop de appellant 21 jaar werd en de onderhoudsverplichting van zijn vader eindigde. De Raad stelde vast dat er geen zwaarwegende en bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De appellant had niet aangetoond dat hij zich tot de burgerlijke rechter had gewend om de onderhoudsverplichting van zijn vader vast te laten stellen, wat volgens de wet vereist was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor studenten om juridische stappen te ondernemen als zij een loskoppeling van de aanvullende beurs wensen, vooral in situaties van conflicten met ouders. De Raad bevestigde dat de loskoppeling niet eerder kan ingaan dan op het moment dat de onderhoudsverplichting eindigt, en dat de appellant niet kon aantonen dat hij niet in staat was om de benodigde juridische stappen te ondernemen.