ECLI:NL:CRVB:2016:3110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
15/2772 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum loskoppeling aanvullende beurs bij studerende met ouderlijke onderhoudsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in juli 2013 21 jaar is geworden, verzocht om loskoppeling van de aanvullende beurs van het inkomen van zijn vader. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de ouderlijke onderhoudsverplichting op dat moment nog van toepassing was. De rechtbank had de minister in het gelijk gesteld, en de appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de loskoppeling terecht was vastgesteld op 1 juli 2013, de datum waarop de appellant 21 jaar werd en de onderhoudsverplichting van zijn vader eindigde. De Raad stelde vast dat er geen zwaarwegende en bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De appellant had niet aangetoond dat hij zich tot de burgerlijke rechter had gewend om de onderhoudsverplichting van zijn vader vast te laten stellen, wat volgens de wet vereist was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor studenten om juridische stappen te ondernemen als zij een loskoppeling van de aanvullende beurs wensen, vooral in situaties van conflicten met ouders. De Raad bevestigde dat de loskoppeling niet eerder kan ingaan dan op het moment dat de onderhoudsverplichting eindigt, en dat de appellant niet kon aantonen dat hij niet in staat was om de benodigde juridische stappen te ondernemen.

Uitspraak

15/2772 WSF
Datum uitspraak: 18 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 maart 2015, 14/1428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B. Voskamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voskamp. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.F. Hofstee.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de minister het verzoek van appellant van 14 juni 2013 om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader (verzoek om loskoppeling) afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 januari 2014 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard voor zover het betreft de weigering tot loskoppeling met ingang van 1 juli 2013. Vanaf deze datum wordt bij de berekening van de aanvullende beurs van appellant geen rekening gehouden met het inkomen van zijn vader.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij nader besluit van
20 mei 2014 (bestreden besluit 2) heeft de minister het verzoek van appellant om loskoppeling vanaf 1 oktober 2010 afgewezen.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het standpunt van de minister onderschreven dat de loskoppeling niet eerder dan twee jaar voor het moment van aanvragen daarvan in kan gaan, in dit geval per 1 juli 2011. Op [geboortedatum] 2013 is appellant
21 jaar geworden. Over de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2013 had appellant zijn vader kunnen aanspreken op diens alimentatieverplichting. Nu appellant dat heeft nagelaten, kan de loskoppeling niet eerder dan per 1 juli 2013 ingaan.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een ernstig en structureel conflict met zijn vader en dat hij sinds de echtscheiding van zijn ouders in 2004 geen wezenlijk contact met zijn vader meer heeft gehad.
3.2.
Bij de echtscheiding hebben zijn ouders in een convenant afgezien van partneralimentatie en werd tevens de kinderalimentatie van zijn vader niet vastgesteld wegens gebrek aan draagkracht. Appellant heeft nooit een financiële bijdrage van zijn vader ontvangen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen appellant en zijn vader als bedoeld in artikel 6, eerste lid en onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). Partijen zijn verdeeld over de ingangsdatum van de zogeheten loskoppeling.
4.2.1.
In artikel 6, eerste lid en onder a, van het Bsf 2000 is opgenomen dat aanspraak op aanvullende beurs in ieder geval bestaat indien sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende. Daarmee is niet gezegd dat het in dat geval gaat om volledige aanspraak, dat wil zeggen met voorbijgaan aan de mate waarin de studerende als behoeftig is aan te merken, welke mate kan zijn of worden beperkt door de al vastgestelde of nog vast te stellen verplichting van de desbetreffende ouder tot betaling van alimentatie aan/voor de studerende. Volgens vaste rechtspraak over de toepassing van artikel 6, eerste lid onder d, van het Bsf 2000, in samenhang met artikel 12 van het Bsf 2000 (uitspraak van 21 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6427), is de zogenoemde loskoppeling evident niet bedoeld zó ver te gaan dat de ouder met wie een conflict bestaat ongeacht zijn inkomen in het geheel geen bijdrage behoeft te leveren, terwijl de ouder met wie zo’n conflict niet bestaat daarin wel (naar vermogen) moet bijdragen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd geeft geen reden om van deze rechtspraak af te wijken.
4.2.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 12 van het Bsf 2000 en de toelichting daarop ligt het op de weg van de studerende, indien deze de 18-jarige leeftijd heeft bereikt en de minister verzoekt om zijn aanvullende beurs onafhankelijk van het inkomen van een van zijn ouders vast te stellen, zich tot de burgerlijke rechter te wenden om de op grond van artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek (BW) op de ouder berustende onderhoudsverplichting te laten vaststellen. De enkele omstandigheid dat de verhouding tussen ouder en kind ernstig is verstoord, doet aan deze verplichting niet af.
4.2.3.
Appellant heeft niet betwist dat hij zich niet met een daartoe strekkend verzoek tot de burgerlijke rechter heeft gewend. Niet is gebleken van gegronde redenen waarom appellant dit niet kan worden tegengeworpen. In appellants geval is daarom niet gebleken van zodanig zwaarwegende en bijzondere omstandigheden dat het op de weg van de minister had gelegen om de aanvullende beurs met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 vervatte hardheidsclausule zonder alimentatiebeschikking vast te stellen. Omdat appellant in juli 2013 21 jaar is geworden en de ouderlijke onderhoudsverplichting ingevolge artikel 1:395a, eerste lid, van het BW op dat moment eindigt, is de ingangsdatum van de loskoppeling terecht vastgesteld op 1 juli 2013.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.I. Troelstra

SS