ECLI:NL:CRVB:2016:303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
14/824 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van loonvormende werkzaamheden in bloemenstallen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstand aan betrokkene, die sinds 17 december 2004 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene heeft in de bloemenstallen van M en B werkzaamheden verricht, maar heeft geen administratie bijgehouden van zijn uren. De sociale recherche heeft op basis van getuigenverklaringen en schattingen vastgesteld dat betrokkene op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, maar de rechtbank oordeelde dat de loonwaarde niet op het minimumloon kon worden vastgesteld vanwege betrokkene's medische beperkingen. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om de loonwaarde lager dan het minimumloon te schatten, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de loonwaarde op de helft van het minimumloon moest worden vastgesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

14/824 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 december 2013, 13/3133 en 13/3134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Baadoudi, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] . Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Baadoudi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt met ingang van 17 december 2004 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. Betrokkene heeft in 2004 een herseninfarct gehad en is ten gevolge daarvan slecht ter been.
1.2.1.
Naar aanleiding van een melding dat betrokkene regelmatig aan het werk is bij een bloemenkraam in het [adres] , heeft een medewerker Handhaving van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek gedaan en zijn waarnemingen verricht. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, neergelegd in een rapportage van 9 mei 2012, heeft de sociale recherche Haarlem het onderzoek voortgezet. In het kader van dit onderzoek is onder meer een groot aantal getuigen gehoord, onder wie [naam 2] (M), mede-eigenaar van een bloemenstal bij het [adres] , en [naam 3] (B), eigenaar van een bloemenstal te [gemeente] , en is betrokkene verhoord. Uit de verklaringen van M, B en betrokkene komt onder meer naar voren dat betrokkene in de bloemenstallen van M en B klanten heeft geholpen en ook met klanten afrekende en dat hij ook wel alleen in deze bloemenstallen heeft gestaan. De bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche zijn neergelegd in een proces-verbaal van 22 oktober 2012.
1.2.2.
In dit proces-verbaal is, kort weergegeven, het volgende opgenomen. Betrokkene heeft in de bloemenstallen van M en B op geld waardeerbare activiteiten/werkzaamheden verricht. Omdat betrokkene geen administratie heeft bijgehouden, is niet helemaal duidelijk geworden hoeveel uren per week betrokkene werkzaamheden heeft verricht. Om die reden is van gemiddelden uitgegaan. In de bloemenstal van M heeft betrokkene in de periode van 24 november 2010 tot 1 september 2011 gemiddeld 26,5 uur per week werkzaamheden verricht, in de periode van 1 september 2011 tot 1 maart 2012 gemiddeld 22 uur per week en in de periode van 1 maart 2012 tot 24 mei 2012 gemiddeld 26,5 uur per week. Verder wordt er vanuit gegaan dat betrokkene in deze bloemenstal in 2010 in totaal vijf weken heeft gewerkt, in 2011 41 weken en in 2012 vijftien weken. Wat de bloemenstal van B betreft wordt er vanuit gegaan dat betrokkene in de periode van 1 februari 2009 tot en met 30 april 2009 daar tien ochtenden van 3,5 uur werkzaamheden heeft verricht en in de maand juni 2011 één dag van acht uur. Er is geen reden waarom betrokkene voor een loonbedrag onder het minimumloon zou moeten werken. Betrokkene had dan ook voor de door hem verrichtte activiteiten in de bloemenstallen van M en B een vergoeding moeten bedingen die minimaal gelijk lag aan het voor hem geldende minimumloon.
1.3.
Op basis van de onderzoeksresultaten van de sociale recherche heeft appellant bij besluit van 30 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 juni 2013 (bestreden besluit), de bijstand van betrokkene herzien over de periodes van 1 februari 2009 tot en met 30 april 2009 en 1 november 2010 tot en met 30 april 2012 (periodes in geding) en de als gevolg van de herziening teveel gemaakte kosten van bijstand van betrokkene teruggevorderd tot een bedrag van € 15.276,04. Aan de besluitvorming ligt het volgende ten grondslag. Zonder daarvan melding te maken bij appellant, heeft betrokkene op geld waardeerbare werkzaamheden verricht in de bloemenstallen van M en B. Daarvoor had hij minimaal het minimumloon moeten bedingen. Dat betrokkene medische en/of fysieke beperkingen heeft, maakt niet dat hij voor deze werkzaamheden geen loon had hoeven te bedingen. Aangezien betrokkene geen administratie heeft overgelegd en geen concrete en verifieerbare gegevens heeft overgelegd van zijn werkzaamheden, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De sociale recherche heeft in het voordeel van betrokkene een schatting gemaakt van zijn inkomsten.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, voor zover daarbij € 15.276,04 van betrokkene is teruggevorderd, en appellant opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2012. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen (waarbij voor eiser moet worden gelezen betrokkene en voor verweerder appellant):
“Daarnaast is het zo dat de aanwezigheid van eiser tijdens openingstijden in een bloemenstal de veronderstelling rechtvaardigt dat daar ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid wordt verricht. Dat geldt te meer in dit geval waar vast staat dat eiser zich bezig hield met daar gebruikelijke werkzaamheden zoals het verkopen en afrekenen van bossen bloemen en het ophalen van bloemen op de bloemenveiling [...]. Mede in aanmerking genomen dat eiser gemiddeld meer dan twintig uur per week aanwezig was in de bloemenstal is het niet aannemelijk dat eiser voor zijn werkzaamheden geen noemenswaardige vergoeding ontving. Aangezien uit het onderzoek geen duidelijk beeld naar voren komt van de inkomsten van eiser en eiser zelf daarover ook geen verifieerbare gegevens heeft verstrekt, mocht verweerder een fictief inkomen bepalen. De rechtbank verwerpt het standpunt dat eiser om medische redenen in het geheel niet in staat was tot het verrichten van loonvormende werkzaamheden. [...] Wel is de rechtbank van oordeel dat, de gezondheidstoestand van eiser in aanmerking genomen, het niet realistisch is te veronderstellen dat betrokkene voor zijn werkzaamheden een beloning had kunnen bedingen op het niveau van het minimumloon. Eiser is hartpatiënt en heeft twee keer een hartaanval gehad. Als gevolg van een hersenbloeding is eiser slecht ter been en loopt hij met een stok. Aangezien in een bloemenstal het werk vooral staande wordt gedaan, moet worden aangenomen dat het arbeidstempo van eiser ruim beneden het gebruikelijke niveau ligt. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie moet worden uitgegaan van een fictief inkomen dat niet hoger ligt dan de helft van het minimumloon. [...] Aangezien verweerder de inkomsten van eiser te hoog heeft ingeschat, zal verweerder een nieuwe berekening van de terugvordering moeten maken.”
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is verklaard en dit besluit gedeeltelijk is vernietigd. Appellant heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat betrokkene voor zijn werkzaamheden in de bloemenstallen van M en B in ieder geval een beloning op het niveau van het wettelijk minimumloon had kunnen bedingen. Betrokkene was immers tijdens de gewerkte uren volledig beschikbaar en heeft voorhanden zijnde werkzaamheden verricht. Dat het tempo mogelijk op een lager niveau heeft gelegen, maakt dit niet anders.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat betrokkene loonvormende werkzaamheden heeft verricht in de bloemenstallen van M en B. Uitsluitend in geschil is of de loonwaarde voor deze werkzaamheden moet worden geschat op het wettelijk minimumloon dan wel op de helft daarvan.
4.2.
Op basis van de verklaringen van M, B en betrokkene zelf staat vast dat betrokkene in de periodes in geding in de bloemenstallen van M en B - onder meer - werkzaamheden heeft verricht als bloemenverkoper: hij hielp klanten, pakte gekochte bloemen in en rekende af. Op basis van die verklaringen staat ook vast dat op momenten dat M en B niet in de bloemenstallen aanwezig waren, betrokkene de bloemenstallen alleen runde en op die momenten ook toezicht hield. Dat betrokkene, gelet op zijn lichamelijke beperkingen, alles in zijn eigen tempo deed, doet er niet aan af dat hij in de te beoordelen periodes feitelijk als een volwaardige bloemenverkoper heeft gefungeerd en met regelmaat toezicht op de bloemenstallen heeft gehouden.
4.3.
Gelet op 4.2 is de Raad met appellant en anders dan de rechtbank en betrokkene van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan de door betrokkene in de bloemenstallen verrichte werkzaamheden een lagere loonwaarde toe te kennen dan het wettelijk minimumloon.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet daarom worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het op de herziening en terugvordering betrekking hebbende
besluit van 4 juni 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.L. Meijer

HD