ECLI:NL:CRVB:2016:3017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
15/1269 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering bijstandsuitkering en toepassing zesmaandenjurisprudentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij appellanten, die bijstand ontvingen, in geschil zijn over de terugvordering van teveel ontvangen bijstand. Appellanten ontvingen vanaf 16 maart 2009 bijstand naar de norm voor gehuwden, terwijl appellante ook een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving van het Uwv. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft in 2012 en 2013 besluiten genomen om de bijstandsverlening te herzien en een bedrag van € 4.458,82 terug te vorderen. Appellanten hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eerdere besluiten van het college, maar hebben wel beroep ingesteld tegen het besluit van 5 september 2013, waarin het college de terugvordering handhaafde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat appellanten niet konden accepteren. In hoger beroep hebben zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de zesmaandenjurisprudentie niet heeft toegepast op de vordering van € 4.458,82, en dat deze vordering al verrekend zou zijn met een nabetaling van het Uwv aan het college. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de terugvordering van € 4.458,82 niet onder de rechtsgang viel, omdat appellanten geen bezwaar hadden gemaakt tegen de eerdere besluiten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/1269 WWB
Datum uitspraak: 9 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 januari 2015, 13/5982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Iwema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 15/2695 WWB, plaatsgevonden op
28 juni 2016. Namens appellanten is mr. Iwema verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Karreman. In de zaak 15/2695 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 16 maart 2009 bijstand naar de norm voor gehuwden. Appellante ontving tevens een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het college bracht die uitkering evenwel niet in mindering op de verleende bijstand.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellanten herzien vanaf 1 december 2012 (bedoeld is 1 januari 2012) door alsnog de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering te brengen op het recht op bijstand. Tevens heeft het college bij dit besluit de over de periode van 1 december 2012 tot en met
31 december 2012 (bedoeld is 1 januari 2012 tot en met 30 november 2012) teveel ontvangen bijstand tot een bedrag van € 2.878,14 (netto) van appellanten teruggevorderd. Bij besluit van 1 januari 2013 heeft het college de hoogte van deze terugvordering na brutering vastgesteld op € 4.458,82. Tegen de besluiten van 21 december 2012 en 1 januari 2013 hebben appellanten geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 15 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 september 2013, heeft het college het recht op bijstand van appellanten over de periode van 16 maart 2009 tot en met 31 december 2011 herzien door alsnog de arbeidsongeschiktheidsuitkering over die periode in mindering te brengen op het recht op bijstand en de over die periode teveel ontvangen bijstand tot een bedrag van € 8.776,33 van appellanten teruggevorderd. Tegen het besluit van 5 september 2013 hebben appellanten beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
Bij besluit van 1 mei 2014 heeft het college het in het besluit van 15 april 2013 vastgestelde bedrag van de terugvordering van € 8.776,33 verlaagd naar € 1.548,23. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het de zogenaamde zesmaandenjurisprudentie toepast, die inhoudt dat maximaal 6 maanden wordt teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 september 2013 tevens gericht geacht tegen het besluit van 1 mei 2014 en het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 21 december 2012 in rechte vaststaat en dat het de rechtbank daarom niet vrijstaat daarover thans nog een rechtmatigheidsoordeel te geven.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellanten op de zesmaandenjurisprudentie niet heeft toegepast op de vordering van € 4.458,82, omdat zij hun beroep op de zesmaandenjurisprudentie hebben gedaan ten aanzien van alle terugvorderingen die uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien, te weten enerzijds de arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uwv en anderzijds een WWB-uitkering van het college. Voorts hebben zij aangevoerd dat de vordering van € 4.458,82 al is verrekend met een nabetaling van het Uwv aan het college.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5. Het bedrag van € 4.458,82 is teruggevorderd bij de besluiten van 21 december 2012 en
1 januari 2013. Tegen deze besluiten hebben appellanten geen bezwaar gemaakt. Het beroep bij de rechtbank was gericht tegen het besluit van 5 september 2013 en op grond van
artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht tevens tegen het besluit van 1 mei 2014. Deze besluiten zien niet op de terugvordering van € 4.458,82. Deze terugvordering viel daarom buiten de omvang van het bij de rechtbank aanhangige geding, zodat de rechtbank hier terecht geen uitspraak over heeft gedaan. Het beroep bij de rechtbank was evenmin gericht tegen een besluit omtrent invordering of verrekening van het bedrag van € 4.458,82, zodat ook over de vraag of dit terugvorderingsbedrag van € 4.458,82 al is verrekend met een nabetaling van het Uwv geen oordeel behoefde te worden gegeven. Het hoger beroep slaagt niet.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en J.L. Boxum en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.L. Meijer

HD