ECLI:NL:CRVB:2016:3014
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Inhouding op bijstand ter aflossing vordering; bezwaar niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een besluit had genomen tot terugvordering van teveel ontvangen bijstand. Appellanten ontvingen vanaf 16 maart 2009 bijstand naar de norm voor gehuwden, terwijl appellante ook een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Het college besloot op 21 december 2012 om de bijstand te herzien en de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering te brengen. Dit leidde tot een terugvordering van € 2.878,14, en later werd dit bedrag verhoogd naar € 4.458,82. Appellanten maakten geen bezwaar tegen deze besluiten, maar voerden later in hoger beroep aan dat de vordering al teniet was gegaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de inhoudingen op de bijstand terecht had doorgevoerd. De Raad bevestigde dat de vordering van € 4.458,82 nog bestond en dat de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing was op deze terugvordering. De Raad concludeerde dat het bezwaar van appellanten tegen de inhouding van € 67,72 terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat dit een herhaling was van een eerdere beslissing. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.