ECLI:NL:CRVB:2016:300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
13/5818 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in 1998 uitviel als operatieassistente door bekkeninstabiliteit. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had in 1999 recht op een WAO-uitkering, maar in 2008 werd vastgesteld dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na een melding van verslechterde gezondheid in 2011, werd appellante opnieuw onderzocht door een orthopedisch chirurg in Duitsland, wat leidde tot een nieuwe beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 20 januari 2010 recht had op een WAO-uitkering van 15 tot 25%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. In hoger beroep voerde appellante aan dat er te veel waarde was gehecht aan het rapport van de orthopedisch chirurg en dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante recht had op de uitkering en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 13 januari 2016.

Uitspraak

13/5818 WAO
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 september 2013, 12/2525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] , Duitsland (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Zowel door appellante als door het Uwv zijn nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 2 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als operatieassistente voor 36 uur in de week toen zij in 1998 voor dit werk is uitgevallen als gevolg van bekkeninstabiliteit. De rechtsvoorganger van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 10 juni 1999 recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 13 oktober 2008 geen recht meer had op een WAO-uitkering omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellante heeft op 20 januari 2011 aan het Uwv gemeld dat zij met ingang van
22 april 2009 een verslechterde gezondheid had. Het Uwv heeft appellante daarop, door tussenkomst van de Deutsche Rentenversicherung Bund, door orthopedisch chirurg J. Jochims in Duitsland laten onderzoeken. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft verzekeringsarts R.C.C. Janssen een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
23 augustus 2011 opgesteld. Met inachtneming van de in deze FML opgenomen beperkingen heeft een arbeidsdeskundige functies geduid en de resterende verdiencapaciteit berekend op 21,29%. Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 20 januari 2010 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2011, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 10 april 2012 (bestreden besluit), ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag en bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er te veel waarde is toegekend aan het rapport van orthopedisch chirurg Jochims. Volgens appellante heeft Jochims echter een zeer summier onderzoek verricht. Daarom verzoekt appellante om een onafhankelijke deskundige orthopedisch chirurg te benoemen, zodat haar beperkingen juist zullen worden vastgesteld. Volgens appellante had in ieder geval een urenbeperking dienen te worden aangenomen, nu zij slechts gedurende achttien uur per week tot het verrichten van arbeid in staat kan worden geacht. Gelet op het advies van de revalidatiearts om regelmatig te rusten in een liggende houding, behoort een fulltime dienstverband niet tot de mogelijkheden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de informatie van het Spine & Joint Centre die in de bezwaar- en beroepsprocedure is overgelegd. Tevens heeft zij informatie overgelegd van haar behandelend revalidatiearts, haar behandelend orthopedisch chirurg en de bedrijfsarts.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op goede gronden heeft de rechtbank geconcludeerd dat een voldoende medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat orthopedisch chirurg Jochims appellante uitgebreid lichamelijk heeft onderzocht en de mogelijkheden van appellante in het rapport van 19 juni 2011 inzichtelijk heeft weergegeven. Verzekeringsarts Janssen heeft vervolgens in het rapport van 23 augustus 2011 op basis van de bevindingen van Jochims geconcludeerd dat bij appellante sprake is van lumbago, cervicalgie en heupdysplasie. Appellante is volgens Janssen aangewezen op lichte werkzaamheden, zonder nachtdiensten, veel tijdsdruk, veel bukken of dragen, klimmen of valgevaar. Het werk zal overwegend zittend moeten plaatsvinden, waarbij wel fulltime gewerkt kan worden. Enkele andere door orthopedisch chirurg Jochims aangenomen beperkingen heeft hij niet overgenomen.
4.2.
Vervolgens heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep J.L. Waasdorp dossieronderzoek verricht en appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook is de informatie van het Spine & Joint Centre van 8 december 2011 en 17 januari 2012 bij de beoordeling betrokken. Waasdorp heeft van zijn bevindingen verslag gedaan in het rapport van 1 maart 2012. Verzekeringsarts bezwaar en beroep J.W. Heijltjes heeft met inachtneming van de bevindingen van Waasdorp in het rapport van 27 maart 2012 geconcludeerd dat geen redenen bestaan om de door de keurend orthopedisch chirurg Jochims opgestelde mogelijkheden voor onjuist te houden. Om die reden heeft Heijltjes de door Janssen vastgelegde beperkingen op enkele punten aangepast en vastgelegd in de FML van 28 maart 2012. Voor een urenbeperking heeft Heijltjes, gelet op het dagverhaal van appellante en de bevindingen van Waasdorp en Jochims, geen argumenten kunnen vinden.
4.3.
De nadien ingekomen informatie van het Spine & Joint Centre is door verzekeringsarts bezwaar en beroep Heijltjes besproken in het rapport van 3 mei 2013. Daarin heeft deze arts vermeld dat deze informatie voor de datum in geding, 20 januari 2010, geen nieuwe medische feiten bevat. Eerst op 17 januari 2012 worden door het Spine & Joint Centre nieuwe gewrichtsklachten genoemd. Van 6 juli 2011 tot en met 19 januari 2012 volgde appellante een intensief revalidatieprogramma, echter op de datum in geding was appellante niet onder behandeling bij het Spine & Joint Centre. Een adequate en medisch onderbouwde noodzaak voor het regelmatig liggend rusten, wordt in deze informatie evenmin aangetroffen.
4.4.
Ook de in hoger beroep overgelegde informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om het standpunt te wijzigen. Appellante werkte op de datum in geding achttien uur per week in aangepast werk (bureauwerkzaamheden, kwaliteitsmanagement). Orthopedisch chirurg Jochims heeft echter geen urenbeperking vastgesteld. De behandelend orthopedisch chirurg stelt dat drie maal zes uur per week destijds haalbaar was voor appellante. Een onderbouwing voor de stelling dat appellante ook in passende arbeid in duur beperkt zou zijn ontbreekt echter. Dit geldt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenzeer voor de overgelegde spreekuurrapporten van de bedrijfsarts over de periode van 4 augustus 2009 tot en met 15 juni 2011, waaruit blijkt dat de bedrijfsarts de arbeidstijden aanpast aan de intensieve revalidatie die appellante op dat moment ondergaat. Nieuwe medische informatie die ziet op de datum in geding wordt echter niet aangetroffen. Daarom wordt geen aanleiding gezien het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dit houdt tevens in dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde medische beperkingen bestaat ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, in medisch opzicht niet voor appellante als passend dienen te worden aangemerkt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 20 januari 2010 recht heeft op een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en J.J.T. van den Corput en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.L. van den IJssel

UM