ECLI:NL:CRVB:2016:300
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in 1998 uitviel als operatieassistente door bekkeninstabiliteit. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had in 1999 recht op een WAO-uitkering, maar in 2008 werd vastgesteld dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Na een melding van verslechterde gezondheid in 2011, werd appellante opnieuw onderzocht door een orthopedisch chirurg in Duitsland, wat leidde tot een nieuwe beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 20 januari 2010 recht had op een WAO-uitkering van 15 tot 25%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. In hoger beroep voerde appellante aan dat er te veel waarde was gehecht aan het rapport van de orthopedisch chirurg en dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante recht had op de uitkering en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 13 januari 2016.