ECLI:NL:CRVB:2016:2998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
14/1748 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om verlenging van de indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding in groepsverband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellante voor verlenging van de indicatie voor persoonlijke verzorging en een indicatie voor begeleiding in groepsverband, die was ingediend bij het CIZ. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. P. Chr. Snijders, betwistte de afwijzing van het CIZ, dat stelde dat de zorg die appellante nodig heeft, onder de Zorgverzekeringswet valt en niet onder de AWBZ. De Raad heeft een deskundige benoemd, H. Zeeman-Teeuwissen, die na onderzoek concludeerde dat appellante baat zou hebben bij behandeling onder de Zvw. De Raad oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had gewerkt en dat er geen aanleiding was om het oordeel van de deskundige niet te volgen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellante ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het bestuursrecht en de rol van de Raad in het volgen van onafhankelijke adviezen.

Uitspraak

14/1748 AWBZ
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 februari 2014, 13/1745 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Chr. Snijders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft aanleiding gezien H. Zeeman-Teeuwissen, werkzaam bij Welpart Advies en Consultancy B.V., als deskundige te benoemen. Deze heeft de Raad op 3 maart 2016 het rapport van 22 februari 2016 toegezonden. Partijen hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Snijders. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is onder meer bekend met pijnklachten in het linker been, plotseling wegvallen van kracht en duizelingen.
1.2.
CIZ heeft appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij besluit van 13 juni 2012 geïndiceerd voor de functie persoonlijke verzorging, klasse 3, over de periode van 13 juni 2012 tot 12 oktober 2012. CIZ heeft de gevraagde indicatie voor de functie begeleiding individueel geweigerd omdat eerst via de huisarts van appellante nadere informatie zal worden gevraagd van appellantes psychiater over haar geestelijke problemen.
1.3.
Met een door CIZ op 17 oktober 2012 ontvangen formulier heeft appellante verzocht om verlenging van de indicatie voor persoonlijke verzorging, alsmede om een indicatie voor begeleiding in groepsverband.
1.4.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 8 maart 2013 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder verwijzing naar een advies van 21 februari 2013 van medisch adviseur H.M. Laane, het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2012 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat bij appellante sprake is van wat verminderd psychisch functioneren en duidelijk verlaagd psychosociaal welbevinden. Artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken (Bza) geeft aan dat wanneer de zorg die verzekerde nodig heeft kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling, geen aanspraak bestaat op AWBZ-zorg. Daarvan is hier sprake. Verbetering van de aandoening is volgens CIZ mogelijk door een nadere gespecialiseerde psychiatrische behandeling in combinatie met het leren omgaan met de pijnklachten. Een dergelijke behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Hieronder valt ook het motiveren van appellante tot het volgen van deze behandeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep bestrijdt appellante dat zij psychische klachten heeft en dat behandeling daarvan op basis van de Zvw voorliggend is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief overgelegd van 24 maart 2014 van psycholoog-psychotherapeut
K. Odink. Volgens appellante staan de bevindingen van deze psycholoog haaks op de aanname van de medici dat de tot nu toe niet verklaarde klachten een niet-lichamelijke oorzaak hebben. Appellante betwist dat sprake is van een conversiestoornis en stelt dat haar achtergrond niet wijst in de richting van een geestelijk trauma als oorzaak van haar klachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om
AWBZ-zorg bestrijkt in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat te beoordelen periode in dit geval loopt van
17 oktober 2012 tot 8 maart 2013.
4.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Bza, voor zover van belang, heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw, aanspraak op persoonlijke verzorging en begeleiding als bedoeld in de artikelen 4 en 6 van het Bza.
4.3.
De Raad heeft advies gevraagd aan Zeeman-Teeuwissen. In verband met de complexe medische situatie van appellante heeft Zeeman-Teeuwissen na dossieronderzoek en een huisbezoek op 23 oktober 2015, psychiater dr. C.J.F. Kemperman verzocht het medisch onderzoek te verrichten. Kemperman heeft appellante onderzocht, de in het dossier aanwezige (medische) informatie over appellante bestudeerd en informatie ingewonnen bij
psycholoog-psychotherapeut Odink.
4.4.
De Raad heeft advies gevraagd aan H. Zeeman-Teeuwissen en de deskundige. De deskundige heeft in een rapport van 22 februari 2016 op vragen van de Raad geantwoord dat gelet op de uitvalsverschijnselen het beeld bij appellante geduid kan worden als conversie. Verder is sprake van diverse psychosociale problemen en een ernstige persistente somatische symptoomstoornis, gefundeerd op een persoonlijkheidsvariant met cluster
A-, B- en C-trekken. De deskundige heeft geconcludeerd dat behandeling in het kader van de Zvw mogelijk is. Volgens de deskundige zou appellante baat kunnen hebben bij een revalidatieve aanpak met ook een cognitief gedragstherapeutische benadering, gericht op activering en met aandacht voor het omgaan met (pijn)klachten. Nu de deskundige behandeling in het kader van de Zvw mogelijk acht, heeft de deskundige de vraag over de zorgfunctie persoonlijke verzorging niet van toepassing geacht. De deskundige heeft geen geobjectiveerde medische gronden vastgesteld waardoor appellante aangewezen zou zijn op de zorgfunctie begeleiding groep.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Zowel het eindrapport van Zeeman-Teeuwissen als het daarvan onderdeel uitmakende rapport van Kemperman geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent.
4.6.
In de reactie van appellante op het deskundigenrapport ziet de Raad geen aanleiding de deskundige niet te volgen. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
4.6.1.
Appellante betwist niet langer dat sprake is van conversie. Zij betwist wel het oordeel van de deskundige dat behandeling in het kader van de Zvw mogelijk is. Ter onderbouwing wijst appellante erop dat psychologische behandeling in het verleden niets heeft opgeleverd. Anders dan appellante kennelijk meent is de Raad van oordeel dat dit niet betekent dat het oordeel van de deskundige onjuist is. Psycholoog-psychotherapeut Odink heeft in een ongedateerde brief aan Kemperman gemeld dat een inzicht gevende behandeling niet het gewenste resultaat opleverde, maar dat hij niet uitsluit dat een meer gedragsmatige/multidisciplinaire benadering resultaat kan geven. Dat laatste komt overeen met het oordeel van de deskundige dat appellante baat zou kunnen hebben bij een revalidatieve aanpak met ook een cognitief gedragstherapeutische benadering gericht op activering en met aandacht voor het omgaan met (pijn)klachten.
4.6.2.
Evenmin kan de Raad appellante volgen in haar standpunt dat wat de deskundige voorstelt geen behandeling is, maar erop neerkomt dat zij met haar beperkingen moet leren leven. Dat in de door de deskundige nog mogelijke geachte behandeling ook aandacht moet zijn voor het omgaan met (pijn)klachten, wil niet zeggen dat daarmee geen sprake meer is van behandeling, maar slechts van een ermee leren leven. Voor dat laatste biedt de beantwoording van de vragen door de deskundige geen aanknopingspunten.
4.7.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6.2 treft het hoger beroep geen doel.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016.