ECLI:NL:CRVB:2016:2990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van toeslag zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de terugvordering van een toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. Appellante ontving een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW), maar deze werd per 1 februari 2011 verlaagd en per 1 november 2012 beëindigd. Het Uwv vorderde een bedrag van € 6.318,38 terug van appellante, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen gebrek was in de besluitvorming van het Uwv en dat de berekening van de loonheffing correct was. Appellante stelde in hoger beroep dat zij de besluiten niet had ontvangen en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, onderbouwd met medische stukken. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de gezondheid van appellante niet zodanig slecht was dat er dringende redenen waren om van herziening of terugvordering af te zien. De Raad oordeelde dat appellante redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zij geen recht meer had op de toeslag, en dat de medische stukken geen dringende redenen aantoonden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.