ECLI:NL:CRVB:2016:2983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
15/2040 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1982, op 2 mei 2013 een aanvraag ingediend voor arbeidsondersteuning op basis van de Wet Wajong, vanwege arm- en schouderklachten en psychische klachten die sinds 1997 bestaan. Het Uwv heeft de aanvraag op 2 oktober 2013 afgewezen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om de arbeidsongeschiktheid van appellant rond zijn zeventienjarige leeftijd vast te stellen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 10 maart 2014, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 11 maart 2015 de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, wat appellant niet kon aanvechten met voldoende medische gegevens die zijn beperkingen op zeventien- en achttienjarige leeftijd onderbouwden.

Tijdens de zitting op 3 juni 2016 heeft de zus van appellant, die de belangen van appellant behartigde, de argumenten herhaald dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn klachten al op jonge leeftijd bestonden. De Raad heeft geconcludeerd dat de medische informatie die appellant heeft ingediend, niet voldoende is om aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/2040 WAJONG
Datum uitspraak: 15 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 maart 2015, 14/1367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2016 heeft mr. Boon de Raad bericht, dat hij zich terugtrekt als gemachtigde van appellant en dat [naam zus] , de zus van appellant, de belangen van appellant zal behartigen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Namens appellant is [naam zus] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1982, heeft op 2 mei 2013 een aanvraag ingediend om arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) in verband met sinds 1997 bestaande arm- en schouderklachten en psychische klachten. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv een vooronderzoek verricht en heeft een verzekeringsarts appellant op het spreekuur gezien en informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant. Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, omdat, zoals het onderzoek van de verzekeringsarts had uitgewezen, er onvoldoende informatie beschikbaar is voor een oordeel over de arbeidsongeschiktheid van appellant rond zijn zeventienjarige leeftijd.
1.2.
Bij besluit van 10 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 oktober 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 maart 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin naar aanleiding van het aangevoerde in bezwaar en de ter hoorzitting overgelegde informatie van de huisarts van 11 november 2013 gerapporteerd, dat de verzekeringsarts terecht heeft geconcludeerd dat het niet (meer) mogelijk is om een uitspraak te doen over de beperkingen rond de zeventien- en achttienjarige leeftijd van appellant. De gegevens tonen een debuut van de schouderluxaties in januari 2001 en van psychische problematiek (verslavingsproblematiek) in 2003, ver na de relevante periode. Het Uwv heeft in het bestreden besluit ten aanzien van het bezwaar van appellant dat hij op het moment dat hij schouderklachten kreeg een opleiding bij [bedrijf] volgde, overwogen, dat appellant geen geslaagd beroep op artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Wajong kan doen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het jaar onmiddellijk voorafgaand aan zijn uitval in verband met schouderproblematiek in 2000 (lees: 2001) gedurende zes maanden studerende was in de zin van de Wet Wajong.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor de juistheid van het standpunt van appellant dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn beperkingen op zeventien- en achttienjarige leeftijd. Zij heeft daartoe overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van
3 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD4453) in het geval van een laattijdige aanvraag op de aanvrager de plicht rust om gegevens naar voren te brengen die steun bieden voor zijn standpunt dat hij een jeugdgehandicapte is en dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie op de zeventiende verjaardag en de 52 weken daarna niet met zekerheid is vast te stellen voor risico van de aanvrager moet blijven. De rechtbank is, in navolging van het Uwv, tot het oordeel gekomen dat appellant onvoldoende concrete medische informatie heeft ingezonden die betrekking heeft op zijn zeventien- en achttienjarige leeftijd, zodat niet kan worden vastgesteld of appellant voldoet aan de voorwaarden om als jeugdgehandicapte te worden aangemerkt. Zij heeft daartoe overwogen dat de schouderklachten van appellant dateren van na de relevante periode. Over de rugklachten heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanknopingspunten ziet om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in zijn rapport van 9 mei 2014, dat uit de in beroep overgelegde informatie van de fysiotherapeut volgt dat bij appellant sprake is van triviale rugproblematiek, waarvan moet worden aangenomen dat appellant, al dan niet met behulp van fysiotherapie, is hersteld. Daartoe is overwogen dat de rugklachten in 1995 gerelateerd werden aan overgewicht en een houdingsafwijking en dat de rugklachten in april 2000 gerelateerd werden aan zijn toenmalige werk. De beschikbare informatie van de huisarts en de bedrijfsarts bevatten geen aanwijzingen dat de rugproblematiek bij appellant structureel is of al aanwezig was op zeventienjarige leeftijd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn arbeidsongeschiktheid rond zeventien- en achttienjarige leeftijd. Hij heeft verder aangevoerd dat uit de overgelegde informatie afdoende blijkt dat hij sinds zijn vroege jeugd rug- en psychische klachten heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
4.1.2.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Wajong is een jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.3.
Artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong bepaalt dat indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.2.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven. De door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden vormen in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Het is vaste rechtspraak dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie van betrokkene niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico moet blijven van degene die (alsnog) de aanvraag doet. Namens appellant is ter zitting te kennen gegeven dat alle medische gegevens zijn ingebracht en dat er geen andere medische informatie voorhanden is. Het huisartsenjournaal alsmede de gegevens van de fysiotherapeut en bedrijfsarts bevatten onvoldoende medische informatie om de aard en de omvang van de arbeidsbeperkingen van appellant op zijn zeventien- en achttienjarige leeftijd te kunnen vaststellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 augustus 2014 inzichtelijk uiteengezet dat uit de in beroep overgelegde gegevens van de fysiotherapeut niet kan of mag worden afgeleid dat de rugklachten waarmee appellant in 1995, op dertienjarige leeftijd, kampte onafgebroken hebben bestaan en ook op zijn zeventien- en achttienjarige leeftijd actueel waren. Daarvoor is geen onderbouwing te vinden in de medische stukken. Hetzelfde geldt voor de arbeidsgerelateerde lage rugklachten waarvoor appellant zich, blijkens de gegevens van de arbodienst, van 4 april 2000 tot in ieder geval november 2000 arbeidsongeschikt heeft gemeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover op
9 mei 2014 en 1 december 2014 gerapporteerd dat appellant toen ruim zeventien en een half was en dat het triviale rugproblematiek betrof, waarvan moet worden aangenomen dat appellant door fysiotherapie geheel is hersteld. In het huisartsenjournaal komen nadien geen meldingen voor van (consulten wegens) rugklachten. Appellant heeft ook bij zijn aanvraag om arbeidsondersteuning geen melding gemaakt van rugklachten. Verder heeft appellant geen stukken overgelegd die zijn stelling kunnen onderbouwen dat zijn, in 2001 ontstane, schouderklachten samenhangen met zijn rugklachten. Evenmin zijn er aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat hij sinds zijn vroege jeugd psychische klachten heeft.
4.2.2.
De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat appellant ook geen geslaagd beroep kan doen op artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong. De Raad acht dit standpunt niet onjuist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat er geen aanwijzingen zijn dat de rugklachten, waarvoor appellant sinds 4 april 2000 gedurende acht maanden arbeidsongeschikt was voor zijn werk en die daarom aanwezig waren na afloop van de termijn van 52 weken, nadien hebben aangehouden.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.J. van Gendt

SS