ECLI:NL:CRVB:2016:2972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
15/3627 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot werknemer met reumatoïde artritis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante B.V. tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van werknemer, die lijdt aan reumatoïde artritis. Werknemer heeft zich op 10 maart 2008 ziek gemeld en heeft sindsdien verschillende beoordelingen ondergaan door verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat werknemer beperkingen heeft, maar dat er geen duurzame arbeidsongeschiktheid is. Appellante betwist deze conclusies en stelt dat werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de eerdere oordelen van het Uwv juist zijn. De Raad oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet duurzaam is, en dat er mogelijkheden zijn voor verbetering van zijn belastbaarheid. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad benadrukt dat de prognose voor verbetering van de conditie van werknemer realistisch is, en dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld in hun beoordeling.

Uitspraak

15/3627 WIA
Datum uitspraak: 5 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 april 2005, 14/2546 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Feiken, advocaat, hoger beroep ingesteld en een rapport van 21 juli 2015 van drs. J.M.W.N. Derks, medisch adviseur, overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2015.
Namens werknemer heeft mr. D.L.B.J. Knikkink-Wolthuis, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, een zienswijze ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Namens appellante zijn verschenen mr. Feiken en drs. Derks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk. Werknemer is, zoals schriftelijk was aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer was laatstelijk bij appellante werkzaam voor 40 uur per week in de functie van lijnoperator. Hij heeft zich op 10 maart 2008 ziek gemeld wegens gewrichtsklachten. Naar aanleiding van de aanvraag van werknemer om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is hij onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft vastgesteld dat gelet op de informatie van de reumatoloog, bij werknemer sprake is van een persisterende actieve reumatoïde artritis. De ontstekingen hebben zich de afgelopen twee jaar progressief ontwikkeld, maar dankzij een prednisonkuur gaat het nu klinisch beter met hem. Werknemer heeft een invaliderende lichamelijke aandoening die naast de gewrichten ook het energieniveau aantast. Wegens de wisselende belastbaarheid acht de verzekeringsarts geen benutbare mogelijkheden bij werknemer aanwezig. Verder heeft deze arts in zijn rapport vermeld dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Bij besluit van 8 april 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor werknemer met ingang van 23 februari 2010 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering.
1.2.
Het bezwaar van werknemer inhoudende dat hij meent volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, is, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 mei 2010, bij besluit van 27 mei 2010 ongegrond verklaard.
1.3.
Op 5 september 2012 heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden, waarbij een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat door de medicatie er sprake is van een stabilisatie/remissie. Gelet op deze ontwikkeling en de verwachting dat het ziektebeeld met behandelingen op den duur minder pijnklachten zal veroorzaken, is er geen sprake duurzaamheid. Werknemer is wegens een deconditionering wel aangewezen op verbetering van zijn conditie om zijn belastbaarheid te vergroten. Met inachtneming van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarin een urenbeperking van 20 uur per week is opgenomen, heeft de arbeidsdeskundige geen functies kunnen selecteren. Bij besluit van 27 september 2012 is meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.4.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 maart 2013, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
1.5.
Op verzoek van appellante heeft er in december 2012 een herbeoordeling plaatsgevonden. In dat kader is werknemer op 13 december 2012 onderzocht door een verzekeringsarts die heeft vastgesteld dat werknemer als gevolg van de reumatoïde artritis beperkingen heeft voor te forse fysieke belasting. Een urenbeperking van tien uur per week is aan de orde in verband met afgenomen energetisch vermogen. De verwachting is dat de klachten en beperkingen kunnen verbeteren omdat er nog een behandeling loopt en niet alle behandelopties zijn benut. Om deze reden is er geen sprake van duurzame arbeidsbeperkingen. Met de door verzekeringsarts in een FML van 13 december 2013 vastgestelde beperkingen heeft de arbeidsdeskundige geen functies kunnen selecteren. Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het Uwv meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en onveranderd 100% is.
1.6.
Zowel appellante als werknemer hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 januari 2014. Werknemer heeft betwist dat er ten opzichte van het jaar 2012 sprake is van een verbetering en dat de urenbeperking ten onrechte is verminderd van 20 uur per week naar
tien uur per week. Appellante heeft aangevoerd dat werknemer ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. Uit het in opdracht van appellante uitgebrachte rapport van medisch adviseur Derks blijkt dat werknemer met de huidige medicatie een kwetsbare remissie heeft bereikt. Een verbetering valt niet te verwachten omdat ook de behandelaar werknemer niet heeft verwezen naar een revalidatiearts.
1.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 7 mei 2014 te kennen gegeven dat hij zich, afgezien van de urenbeperking, kan vinden, in de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML. Hij heeft wegens de ernst en chroniciteit van de aandoening een urenbeperking van vier uur per dag, 20 uur per week gerechtvaardigd geacht wat aanleiding is om de FML aan te scherpen. Met betrekking tot de duurzaamheid heeft deze arts geconcludeerd dat wegens de remissie van (inmiddels) twee jaar, er wel degelijk sprake is van een zeer geleidelijke verbetering waardoor een IVA-uitkering niet aan de orde is. Nadat een arbeidskundige bezwaar en beroep met de aangescherpte FML heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 100% is, zijn bij besluit van 14 mei 2014 (betreden besluit) de bezwaren van appellante en werknemer ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat het bestreden besluit berust op rapporten van verzekeringsartsen die zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de beperkingen van werknemer door de verzekeringsartsen onjuist zijn vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben deugdelijk en inzichtelijk onderbouwd dat de energetische beperkingen kunnen verbeteren via verbetering van de conditie.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar rapporten van haar medisch adviseur Derks, aangevoerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer duurzaam is en dat de arbeidsmogelijkheden van werknemer in de toekomst niet zullen toenemen. Appellante heeft aangegeven dat onvoldoende concreet is gemaakt dat in het geval van werknemer geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Met de huidige medicatie is een goede remissie bereikt. Ook de reumatoloog heeft werknemer niet verwezen naar een revalidatiearts. Voorts is door de het Uwv onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de reumatoïde artritis een chronische progressieve ziekte is die al (onherstelbare) schade bij werknemer heeft toegebracht. Het Uwv had bij de reumatoloog moeten informeren of er een contra-indicatie bestond voor een revalidatiearts nu niet is uitgesloten of revalidatie zinvol is. Tot slot is aangevoerd dat ongeacht een urenbeperking van 20 of tien uur per week, werknemer 100% arbeidsongeschikt blijft. Hiertoe is gewezen op
ECLI:NL:CRVB:2014: 1729 en ECLI:NL:CRVB:2015:763.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat werknemer recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft toegelicht dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer, zoals bij besluit van 13 maart 2013 is vastgesteld, niet als duurzaam kan worden aangemerkt. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat de verzekeringsartsen op basis van het Protocol beoordeling duurzaamheid Stap 2a van toepassing achten. Deze ziet op de situatie waarin zonder meer duidelijk is dat er een redelijke of goede verwachting bestaat voor de verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar, hetzij spontaan, hetzij met hulp van een – zo nodig nog op te starten – behandeling. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend dat bij werknemer sprake is van een persisterende complete remissie gedurende twee jaar en dat daarbij, zelfs bij verlaging van de medicatie, geen gewrichtszwelling is ontstaan. Deze stabilisatie in de aandoening en het feit dat gewrichtszwellingen zijn verminderd, zouden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zich leiden tot een grotere belastbaarheid, ware het niet dat de conditie van werknemer erg achteruit is gegaan. Om die reden is een urenbeperking vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in het eerstkomende jaar een toename van de energetische belastbaarheid van werknemer te verwachten valt door het verkrijgen van een betere conditie, die niet via een revalidatietraject behoeft plaats te vinden, maar in de persoonlijke sfeer kan zijn gelegen. In dat verband is relevant dat de reumatoloog in een brief van 5 september 2014 te kennen heeft gegeven dat, hoewel hij werknemer niet heeft verwezen naar een revalidatietraject, het zelfstandig trainen van de conditie niet ten koste zal gaan van de bereikte status quo. Ook heeft hij mogelijk geacht dat de verbetering van de conditie een positief effect zal hebben. Het trainen ter verbetering van de conditie heeft de reumatoloog overgelaten aan de bedrijfsarts wat geen negatief advies inhoudt. Hiermee is voldoende gemotiveerd dat de prognose dat gewrichtsbeperkingen niet zullen verminderen onverlet laat dat voor de energetische belastbaarheid nog winst te behalen valt die kan leiden tot een grotere belasting.
4.4.
Het beroep op de uitspraken genoemd onder 3 slaagt niet. Het enkele feit dat bij deze berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid, zowel bij een urenbeperking van 20 uur per week dan wel van tien uur per week, een mate van arbeidsongeschiktheid van meer dan 80% wordt berekend, laat onverlet dat de mate van arbeidsongeschiktheid bij een volgende beoordeling met een andere FML en via selectie van andere functies, onder de 80% kan komen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H. van Leeuwen en
C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) B. Dogan

UM