ECLI:NL:CRVB:2016:2957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- L.H.J. van Haarlem
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WIA-uitkering in verband met genoten inkomsten
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving van 18 augustus 2010 tot en met 30 juni 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Tijdens een re-integratietraject meldde appellant dat hij als chauffeur in het schoolvervoer werkte en inkomsten genoot. Het Uwv stelde vast dat deze inkomsten de WIA-uitkering beïnvloedden en vorderde een bedrag van € 20.742,49 terug. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant dat hij niet redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel uitkering ontving, omdat zijn netto-inkomen nooit meer was dan het minimumloon. Hij voerde aan dat hij alles tijdig had doorgegeven en dat het Uwv onbehoorlijk bestuur had gepleegd door pas na vier jaar met een terugvordering te komen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in de betreffende periode inkomsten had en dat het Uwv terecht de herzieningsbepaling van de Wet WIA toepaste. De Raad bevestigde dat er geen omstandigheden waren die het Uwv zouden verplichten om van terugvordering af te zien. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel uitkering ontving, gezien zijn hogere bruto-inkomen in de betreffende periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellant af.