ECLI:NL:CRVB:2016:2948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening studiefinanciering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 17 maart 2015 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had in 2014 een verzoek om herziening ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, omdat haar aanvullende beurs over het jaar 2011 was herzien en teruggevorderd. De minister had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd die een herziening rechtvaardigden. Appellante stelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar standpunten en dat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals een moeizame relatie met haar ouders, niet in staat was geweest om tijdig bezwaar te maken tegen het eerdere besluit. Tijdens de zitting op 22 juni 2016 was appellante niet aanwezig, maar de minister werd vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellante in wezen een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd en dat er geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten waren gepresenteerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister het verzoek van appellante terecht had afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 augustus 2016.