ECLI:NL:CRVB:2016:2932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15/6890 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten bewindvoerder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die sinds 10 juli 2009 een uitkering ontvangt op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, had op 14 oktober 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van haar bewindvoerder. Deze aanvraag werd op 4 december 2014 door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier afgewezen, met als argument dat er geen bijzondere bijstand kon worden verleend voor schulden.

In het bestreden besluit van 1 april 2015 werd het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, waarbij de motivering werd gewijzigd. De Raad oordeelde dat de kosten van de bewindvoering uit de boedel moeten worden voldaan en dat er geen sprake was van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor de verlening van bijzondere bijstand, aangezien de salariskosten van de bewindvoerder niet in rekening mochten worden gebracht als het inkomen van de schuldenaar geen ruimte bood voor betaling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6890 WWB
Datum uitspraak: 2 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 september 2015, 15/1612 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt met ingang van 10 juli 2009 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. Bij vonnis van de rechtbank Assen, sector civiel, van 5 juli 2012 is ten aanzien van appellante de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken en is een bewindvoerder benoemd. Op 14 oktober 2014 heeft appellante bij het dagelijks bestuur een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van bewindvoering.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen op de grond dat geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor schulden.
1.3.
Bij besluit van 1 april 2015 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2014 - onder wijziging van de motivering - ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur, kort en samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat de kosten van de bewindvoering uit de boedel moeten worden voldaan. Indien de boedel geen ruimte biedt voor betaling van de kosten van de bewindvoerder, is geen sprake van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9799 en uitspraak van 4 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5035) is er in de situatie dat het inkomen geen ruimte biedt voor betaling van een voorschot op het salaris van de bewindvoerder geen plaats voor verlening van bijzondere bijstand voor de salariskosten van de bewindvoerder. De salariskosten mogen in een dergelijk geval niet in rekening worden gebracht en deze kosten doen zich dan dus ook niet voor. Indien de kosten van de bewindvoering desondanks zijn betaald, zijn deze kosten zonder noodzaak gemaakt.
4.2.
Gelet op 4.1 treft de grond van appellante dat in de praktijk de kosten van de bewindvoerder in rekening worden gebracht, zelfs indien het inkomen geen ruimte biedt voor betaling hiervan, geen doel. Een uitvoeringspraktijk waarbij van de betrokken schuldenaar wordt verlangd om steeds een zekere boedelbijdrage te voldoen, die wordt aangewend als voorschot op het salaris van de bewindvoerder, ook al zakt het inkomen daardoor onder de beslagvrije voet, is in strijd met de Faillissementswet en met het ten aanzien van appellante uitgesproken schuldsaneringsvonnis. Anders dan appellante heeft betoogd, bestaat in een dergelijke situatie geen grond voor de verlening van bijzondere bijstand onder de voorwaarde dat de bewindvoerder de in strijd met de Faillissementswet ontvangen gelden dient terug te betalen aan de sociale dienst.
4.3.
Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van de bezwaarprocedure, nu het primaire besluit van 4 december 2014 onjuist is gebleken en appellante genoodzaakt was rechtshulp in te schakelen. Deze grond treft geen doel. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, wordt geoordeeld dat van herroepen in de zin van dit artikellid sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. In het onderhavige geval heeft het dagelijks bestuur bij het primaire besluit geweigerd het door appellante gewenste rechtsgevolg, namelijk toekenning van de aanvraag om bijzondere bijstand, te honoreren. In bezwaar heeft het dagelijks bestuur de daarvoor gegeven motivering vervangen door een andere, maar het bestreden besluit strekt nog altijd - onverkort - tot afwijzing van de aanvraag. Van herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is dan ook geen sprake.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.M.C. de Vries

JL