In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De Raad heeft in een tussenuitspraak van 16 januari 2015 vastgesteld dat er een gebrek was in de motivering van het Uwv. Het Uwv heeft daarop zijn standpunt nader gemotiveerd en deskundigenrapporten overgelegd. De psychiater prof. dr. R.A. Schoevers heeft op verzoek van de Raad gerapporteerd over de beperkingen van appellant. De deskundige concludeerde dat de beperkingen van appellant in de periode van 28 april 2008 tot 27 april 2013, met uitzondering van een korte periode in 2011, onveranderd zijn gebleven. Het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de eerdere weigering van de WIA-uitkering niet meer aan appellant tegen te werpen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek heeft hersteld en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht is. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand, en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-.