In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de wijziging van de maximale eigen bijdrage die appellante verschuldigd is voor een vervoersvoorziening die haar eerder was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante had in 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor een aangepaste fiets, met een maximale eigen bijdrage van € 9,35 per vier weken. In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge deze eigen bijdrage gewijzigd naar € 142,01 per vier weken, wat leidde tot bezwaar van appellante.
De Raad heeft vastgesteld dat de wijziging van de eigen bijdrage niet in overeenstemming is met de geldende regelgeving. De artikelen 22 en 34 van de Verordening Wmo bieden geen grondslag voor het college om de eigen bijdrage van een reeds toegekende voorziening te verhogen. De Raad oordeelt dat appellante gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de eerder vastgestelde eigen bijdrage en dat het college in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. De Raad vernietigt het besluit van 31 mei 2013 en herroept dit besluit, waardoor de maximale eigen bijdrage blijft zoals vastgesteld in het besluit van 21 juli 2011.
Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.984,-. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid voor burgers die afhankelijk zijn van voorzieningen op basis van de Wmo.