ECLI:NL:CRVB:2016:2882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
15-7609 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van onrechtmatig verkregen bewijs door onbevoegde controleurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herziening van de studiefinanciering van appellant, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was aangemerkt als thuiswonende studerende. De minister had deze herziening gebaseerd op een onderzoek naar de woonsituatie, uitgevoerd door twee controleurs die als zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) werkten. De Raad oordeelde dat deze controleurs niet bevoegd waren om toezicht te houden op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), waardoor de bevindingen van hun onderzoek als onrechtmatig verkregen bewijs werden beschouwd.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank het motiveringsgebrek niet had onderkend. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Tevens werd het besluit van 1 april 2015 vernietigd en het besluit van 21 november 2014 herroepen, omdat het gebrek aan een deugdelijke motivering niet kon worden hersteld. De minister werd veroordeeld in de kosten van appellant, die op € 2.480,- werden begroot voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier R.I. Troelstra.

Uitspraak

15/7609 WSF
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 oktober 2015, 15/3026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.F. Hofstee.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 21 november 2014 heeft de minister de aan appellant toegekende studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) herzien in die zin dat appellant is aangemerkt als thuiswonende studerende. De minister heeft het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 1 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op het onderzoek naar de woonsituatie dat twee controleurs in opdracht van de minister hebben verricht. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de minister desgevraagd verklaard dat beide controleurs zelfstandige zonder personeel (zzp’er) zijn.
3.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1998, (opnieuw) heeft overwogen is er een voldoende wettelijke grondslag om werknemers van een private partij te belasten met het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000.
In de uitspraak heeft de Raad overwogen dat voor het inschakelen van zzp’ers door een private partij evenwel een onvoldoende wettelijke grondslag aanwezig is. De door het private bedrijf in de onderhavige zaak ingeschakelde controleurs waren daarom op het moment van het onderzoek niet bevoegd tot het houden van toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Nu het onderzoek is uitgevoerd door onbevoegde controleurs zijn de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig verkregen en is dit onrechtmatig verkregen bewijs ontoelaatbaar.
3.3.
Aangezien zonder de bevindingen uit de rapportage onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van de minister dat appellant niet woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
4. De aangevallen uitspraak komt, nu de rechtbank het motiveringsgebrek niet heeft onderkend, voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Raad ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het besluit van 21 november 2014 te herroepen aangezien daaraan hetzelfde gebrek kleeft en, gelet op het tijdsverloop, niet aannemelijk is dat dit gebrek kan worden hersteld.
5. Aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de kosten van appellant. Deze zijn begroot op € 2.480,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het hogerberoepschrift en 2 punten voor de zittingen).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 1 april 2015;
  • herroept het besluit van 21 november 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 april 2015;
  • veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.I. Troelstra

SS