ECLI:NL:CRVB:2016:288
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 2 maart 2011 ziek meldde met schouderklachten, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante wegens een somatoforme stoornis of fibromyalgie geschikt was voor werk dat niet te zwaar belastend was. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 16,44%, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering.
Na een bezwaarprocedure, waarin het Uwv het eerdere besluit handhaafde, heeft de rechtbank Limburg het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen niet juist zijn beoordeeld en dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv heeft echter gesteld dat appellante in staat is om de functie van assistent consultatiebureau te vervullen, met een verlies aan verdiencapaciteit van 54,85%.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 11 juni 2013 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2014 ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv de medische beperkingen van appellante correct heeft beoordeeld en dat de geselecteerde functies passend zijn. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.205,- bedragen.